Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN
Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN
Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
VOORWAARDE – 118<br />
<strong>VERBINTENISSEN</strong>RECHT<br />
mulering van het Hof niet van dubbelzinnigheid gespeend, omdat ze de voorwaardelijke<br />
verbintenis op dezelfde voet lijkt te stellen als de verbintenis onder tijdsbepaling.<br />
(*1)<br />
Allicht mag men er echter van uitgaan dat het Hof ook wil zeggen dat de voorwaardelijke<br />
verbintenis tijdens de wachttijd bestaat (*2), maar dat haar uitvoering is<br />
geschorst.<br />
Dit blijkt uit de conclusie van advocaat-generaal LENAERTS, die zich, zoals gezegd,<br />
hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend baseert op de leer van DE PAGE. Hij citeert<br />
met name letterlijk de laatste zin van diens hierboven aangehaalde citaat (‘En allant<br />
au fond des choses, on ne peut même pas dire que ce sont les obligations nées du<br />
contrat qui n’existent pas. Ces obligations existent; ce n’est que leur exécution qui est<br />
suspendue’). Advocaat-generaal LENAERTS voegt hier overigens oordeelkundig nog<br />
aan toe: ‘Na het antwoord op de concrete vraag die onderhavige voorziening doet rijzen<br />
– met name of er plaats is voor een vordering tot schadevergoeding – lijkt het me<br />
niet zo belangrijk of de verbintenis bestaat dan wel of de uitvoering ervan opgeschort<br />
is’. (*3) Toch drukt hij even later de mening uit dat de voorwaardelijke verbintenis<br />
tijdens de wachttijd bestaat, al is het antwoord op deze ‘bestaansvraag’ z.i. minder<br />
belangrijk.<br />
173 Het arrest van 5 juni 1981 leert dan ook hoofdzakelijk – wat eigenlijk bijna<br />
vanzelfsprekend is – dat de overeenkomst die aanleiding geeft tot een voorwaardelijke<br />
verbintenis, wel degelijk bestaat. Deze overeenkomst roept een aantal rechten en<br />
plichten in het leven, waarvan sommige voorwaardelijk zijn, maar waarvan andere<br />
actueel zijn en onmiddellijk gelden.<br />
A sluit b.v. (*4) met B een overeenkomst, onder de opschortende voorwaarde van<br />
de goedkeuring door een derde C. Er wordt bovendien bedongen dat de overeenkomst<br />
geheim moet worden gehouden tijdens de wachttijd (of dat A intussen geen overeenkomst<br />
met D mag sluiten [waarbij de overeenkomst A-D afhangt van de ontbindende<br />
voorwaarde van de goedkeuring door C van de overeenkomst tussen A en B]). Op A<br />
rust dan de actuele plicht tot geheimhouding, resp. mag A hic et nunc niet met D<br />
contracteren.<br />
De goede trouw en de redelijkheid kunnen ook meebrengen dat A zijn wederpartij<br />
op de hoogte brengt van de niet-vervulling van de voorwaarde. (*5)<br />
(*1) Sommige rechtsleer en rechtspraak getuigen overigens van deze dubbelzinnigheid; zie b.v. Antwerpen 20 mei 1996,<br />
R.W. 1999-2000, 1068.<br />
(*2) In Cass. 5 april 1993, R.W. 1993-94, 465 bevestigt het Hof expliciet het bestaan van een voorwaardelijk recht tijdens<br />
de wachttijd (‘De duur van de maximale proeftijd in een arbeidsovereenkomst hangt af van het loon. Dit ‘loon’ omvat niet<br />
alleen de bezoldigingen, maar ook alle voordelen die krachtens de arbeidsovereenkomst zijn verkregen. Het omvat met<br />
name ook het voorwaardelijk recht op een dertiende maand. Dit voorwaardelijk recht op een dertiende maand bestaat<br />
immers hangende de voorwaarde, ook al is de uitvoering van de verbintenis opgeschort’).<br />
(*3) R.W. 1981-82, 246.<br />
(*4) Vgl. J. HERBOTS, o.c., 219, nr. 16.<br />
(*5) Vgl. conclusie Adv. Gen. LENAERTS, voor Cass. 5 juni 1981, R.W. 1981-82, 245 (249).<br />
OBO – Afl. 65 (4 oktober 2005) Kluwer uitgevers