25.09.2013 Views

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

VOORWAARDE – 60<br />

<strong>VERBINTENISSEN</strong>RECHT<br />

88 Een erg vage verbintenis van een makelaar, belast met de verkoop van een handelszaak,<br />

terwijl de verbintenissen van de opdrachtgever nauwkeurig en gedetailleerd<br />

waren omschreven, werd daarentegen beschouwd als louter potestatief. (*1) Volgens<br />

de rechter verplichtte deze overeenkomst de makelaar slechts tot ‘des prestations dont<br />

[il] a tout toute liberté d’apprécier l’ampleur et dont [il] pourrait même s’abstenir sans<br />

que le moindre grief puisse lui être fait’.<br />

In verband met deze laatste uitspraak zou men zich echter kunnen afvragen welke<br />

verkoper die via een makelaar en tegen vergoeding een kandidaat-koper zoekt, het<br />

ermee eens zal zijn dat de door deze laatste te leveren prestaties van zijn enkele wil<br />

afhangen? Het gezond verstand – en artikel 1157 B.W. – pleiten in elk geval duidelijk<br />

tegen een zodanige interpretatie. Indien de prestatie van de makelaar overigens in<br />

werkelijkheid onbepaald zou zijn, zou de overeenkomst nietig zijn, omdat de verbintenis<br />

van de makelaar geen bepaald voorwerp heeft (art. 1129 B.W.).<br />

Een en ander sluit overigens niet uit dat de verbintenis van de makelaar, volgens de<br />

termen van de overeenkomst en/of de bedoeling van de partijen, toch enige inhoud<br />

heeft, maar dat de makelaar zijn verbintenis niet (voldoende) nakomt. In dit geval is<br />

de overeenkomst volkomen geldig, maar kan de opdrachtgever een beroep doen op<br />

een of andere sanctie ter beteugeling van de wanprestatie van de makelaar: ontbinding,<br />

schadevergoeding, en dergelijke meer. (*2)<br />

89 In een ander geval (*3) ging het om een beding in een arbeidscontract, waarbij<br />

een werkneemster werd aangeworven ‘voor een wekelijkse arbeidsduur gaande van 0<br />

tot 40 uur’. Wanneer haar werkgever haar minstens één dag van tevoren opriep, moest<br />

zij ’s anderendaags haar taken als werkneemster uitvoeren. De feitenrechter (*4) had<br />

daaruit afgeleid dat de tewerkstelling van de werkneemster uitsluitend afhing van de<br />

wil van haar werkgever, bij welke feitelijke vaststelling het Hof van Cassatie zich<br />

diende neer te leggen.<br />

Nochtans overtuigt ze niet helemaal. Men kan zich andermaal moeilijk voorstellen<br />

dat de werkgever voor zichzelf het recht bedong om zijn werkneemster naar believen<br />

werk te verschaffen. Ongetwijfeld was het zijn bedoeling op haar diensten een beroep<br />

te doen, indien de werkgever haar nodig had, indien er b.v. veel werk ‘aan de winkel’<br />

was, en er veel klanten te bedienen vielen. De verbintenis van de werkgever hing<br />

wellicht deels af van de bedrijfseconomische toestand van zijn onderneming. Indien<br />

(*1) Rb. Luik 1 december 1965, J.L. 1965-66, 262. De rechter redeneert echter niet zeer coherent. Hij voegt er immers<br />

aan toe dat er een flagrante wanverhouding bestaat tussen de over en weer verschuldigde prestaties, wat erop wijst dat de<br />

verbintenis van de makelaar misschien niet veel voorstelde, maar toch niet louter potestatief was. Vgl. Brussel 14 februari<br />

1972, J.T. 1972, 574.<br />

(*2) Vgl. Vred. Namen-Zuid 20 februari 1990, T. Vred. 1991, 324 (237).<br />

(*3) Cass. 27 mei 1991, Soc. Kron. 1992, 28.<br />

(*4) Arbh. Gent 19 mei 1989, J.T.T. 1989, 437.<br />

OBO – Afl. 65 (4 oktober 2005) Kluwer uitgevers

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!