25.09.2013 Views

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>VERBINTENISSEN</strong>RECHT VOORWAARDE – 39<br />

56 Ter illustratie kan in dit verband melding worden gemaakt van de verkoop aan<br />

een kleinhandelaar, onder voorwaarde van voortverkoop (verkoop met mogelijkheid<br />

tot terugname of teruggave, ‘return privilege’ of‘sale or return’). De doorverkoop<br />

door de kleinhandelaar kan een opschortend, maar ook een ontbindend karakter vertonen.<br />

Heeft de groothandelaar het recht om de onverkochte goederen terug te nemen,<br />

tegen terugbetaling van de door de kleinhandelaar betaalde koopsom, dan zal men<br />

daarin allicht een verkoop zien onder opschortende voorwaarde; enkel de niet doorverkochte<br />

goederen blijven eigendom van de groothandelaar. Betreft het daarentegen<br />

een zuiver terugzendingsbeding, dan ligt de kwalificatie ‘ontbindende voorwaarde’<br />

meer voor de hand: de koop is gesloten en de prijs is betaald; maar de koop wordt<br />

ontbonden met betrekking tot die goederen die de kleinhandelaar niet kan doorverkopen<br />

en waarvoor hij van het terugzendingsbeding gebruik wil maken. (*1)<br />

Een aannemingscontract, gesloten onder voorbehoud van goedkeuring door de toezichthoudende<br />

overheid (zie daarover hoger, nr. 44) wordt doorgaans beschouwd als<br />

een overeenkomst onder opschortende voorwaarde. Maar als wordt bedongen dat de<br />

aannemer dadelijk met de werken mag beginnen, heeft men te maken met een ontbindende<br />

voorwaarde. (*2)<br />

Wanneer een verkoop wordt gesloten onder de voorwaarde dat de pachter zijn recht<br />

van voorkoop niet zal uitoefenen, zal men daar in de regel, gelet op de artikelen 16,<br />

1°, 17 en 208 W. Reg., een opschortende voorwaarde in zien. (*3)<br />

En indien, onder een oud huwelijksvermogensstelsel – dat nog steeds de rechtsbetrekkingen<br />

tussen de echtgenoten kan beheersen – tot anticipatieve wederbelegging<br />

werd overgegaan, was het aangekochte goed volgens de enen een eigen goed onder<br />

de opschortende voorwaarde van terugbetaling door de verkrijgende echtgenoot aan<br />

de gemeenschap. (*4) Volgens anderen daarentegen was het verkregen goed gemeenschappelijk<br />

tot op het ogenblik van de terugbetaling. (*5) De nieuwe artikelen 1403<br />

en 1404 B.W. voorzien echter in een terugwerkende kracht van de terugbetaling. (*6)<br />

(*1) Voor meer details, en voor het onderscheid met het commissiecontract, zie H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit<br />

civil belge, V, uitg. 1975, 372, nr. 366, noot 3; J. <strong>VAN</strong> RYN en J. HEENEN, Principes de droit commercial, IV, 2e uitg.,<br />

1988, 14-15, nr. 15; J. GHESTIN en B. DESCHÉ, La vente, Parijs, 1990, 633, nr. 566; B. TILLEMAN, Beginselen van<br />

Belgisch Privaatrecht, X, deel 2, A. Verkoop, deel 1, Totstandkoming en kwalificatie van de koop, Antwerpen, 2001, 337,<br />

nr. 865; R. KRUITHOF, ‘Overzicht van rechtspraak. Verbintenissenrecht’, T.P.R. 1983, 698, nr. 193; P. COPPENS, ‘Examen<br />

de jurisprudence. Les faillites et les concordats’, R.C.J.B. 1974, 432, nr. 62.<br />

(*2) Antwerpen 4 mei 1977, R.W. 1978-79, 876, met noot E. DIRIX.<br />

(*3) Gent 21 februari 1968, Rec. gén. enr. not. 1969, 208. Er werd echter betoogd zie supra, nr. 46) dat men deze laatste<br />

voorwaarde ook als een effectiviteitsvereiste voor het recht van de aspirant-koper zou kunnen beschouwen.<br />

(*4) H. DE PAGE, o.c., X-1 (in samenwerking met R. DEKKERS), nr. 338.<br />

Vgl. Rb. Ieper 30 oktober 1963, R.W. 1963-64, 1710: Na het overlijden van haar echtgenoot ondertekent zijn weduwe,<br />

in het kader van de vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen en van de nalatenschap, een schuldbekentenis<br />

ten voordele van haar dochter ten belope van 100.000 BEF. In een tegenbrief wordt daarbij de schuldbekentenis<br />

echter nietig verklaard, als de rechter zou beslissen dat de twee broers van de dochter geen bruidsschat gekregen hebben<br />

van 200.000 BEF. De rechter leidt uit beide akten af dat de schuldbekentenis slechts uitwerking zal krijgen, wanneer bewezen<br />

zal zijn dat de twee broers een bruidsschat ontvingen.<br />

(*5) J. RENAULD, Droit patrimonial de la famille, Les régimes matrimoniaux, Brussel, 1971, 544-545, nr. 838.<br />

(*6) H. CASMAN en M. <strong>VAN</strong> LOOK, Huwelijksvermogensrecht, losbl., III-3, 8-9.<br />

Bijzondere overeenkomsten<br />

OBO – Afl. 65 (4 oktober 2005)

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!