25.09.2013 Views

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

VOORWAARDE – 86<br />

<strong>VERBINTENISSEN</strong>RECHT<br />

maakten van voornoemde ontbindende voorwaarde, maar verzuimden diezelfde voorwaarde<br />

te hernemen in verband met de contractuele erfstelling. Men mag geredelijk<br />

aannemen dat ook deze laatste slechts voorwaardelijk werd toegestaan. Door de contractuele<br />

erfstelling wordt aan de langstlevende immers doorgaans de hele nalatenschap<br />

van de eerststervende toebedeeld, terwijl het eigenlijk huwelijksvoordeel ten<br />

hoogste het aandeel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen tot<br />

voorwerp kan hebben. Anders zou men tot het paradoxaal resultaat komen dat de<br />

voorwaardelijke toekenning van het kleinste aandeel (het huwelijksvoordeel) volledig<br />

wordt geneutraliseerd door de onvoorwaardelijke toekenning van het grootste aandeel:<br />

wat de overlevende echtgenoot niet verkrijgt naar aanleiding van de vereffening van<br />

het gemeenschappelijk vermogen, zou hij verkrijgen krachtens de te zijnen voordele<br />

bedongen contractuele erfstelling (indien hij geen ‘schuld’ heeft aan de echtscheiding).<br />

(*1)<br />

127 Deze impliciete voorwaarde wordt echter moeilijk verdedigbaar, wanneer zowel<br />

de huwelijksvoordelen als de contractuele erfstelling onvoorwaardelijk worden<br />

toegekend, of wanneer enkel een contractuele erfstelling wordt toegestaan. Toch zijn<br />

de rechters ook dan geneigd om de contractuele erfstelling afhankelijk te maken van<br />

de voorwaarde dat het huwelijk door de dood wordt ontbonden. (*2) Men gaat ervan<br />

uit dat deze gift ingegeven is door de affectio maritalis en dat de begiftigde echtgenoot<br />

zijn recht normalerwijze en behoudens tegenindicaties, slechts mag uitoefenen<br />

voorzover het huwelijk door de dood wordt ontbonden.<br />

Tegen het aldus aannemen van een impliciete voorwaarde bestaan geen bezwaren,<br />

mits met gerechtelijke zekerheid vaststaat dat ze strookt met de gemeenschappelijke<br />

bedoeling van de echtgenoten. Die kan o.m. worden afgeleid uit de gebruikte terminologie,<br />

waarin de partijen de begiftigde beschrijven als ‘echtgenoot’ of waardoor de<br />

gift geschiedt ‘met het oog op het huwelijk’. (*3)<br />

Wanneer de contractuele erfstelling daarentegen een soort tegenwicht vormt voor<br />

het gekozen huwelijksvermogensstelsel – zo kan een stelsel van scheiding van goederen<br />

dat de overlevende echtgenoot uitsluit van de aanwinsten van de andere, worden<br />

‘gecompenseerd’ door een contractuele erfstelling – kan men zich voorstellen dat<br />

de echtgenoten deze laatste niet afhankelijk wilden maken van het feit dat de langstlevende<br />

van hen noch van tafel en bed noch uit de echt gescheiden is. (*4)<br />

(*1) Gent 13 mei 1954, R.C.J.B. 1956, 99, met noot R. SPILMAN, ‘Effets du divorce sur les avantages matrimoniaux et<br />

les institutions contractuelles stipulées entre futurs époux, pour le seul cas de dissolution du mariage par dédès’; Brussel<br />

30 juni 1971, Rev. not. b. 1972, 197; Brussel 8 october 1980, Rev. not. b. 1981, 43; anders: Brussel 25 april 1972, R.W.<br />

1973-74, 379, Rev. not. b. 1976, 254, Rec. gén. enr. not. 1974, 308; vgl. H.R. 31 januari 1997, N.J. 1998, nr. 327.<br />

(*2) Gent 10 april 1986, Rec. gén. enr. not. 1988, 208.<br />

(*3) Zie o.m. Rb. Dendermonde 4 april 1968, R.W. 1969-70, 85; Rb. Brussel 17 februari 1972, Rev. not. b. 1972, 199;<br />

Bergen 28 februari 1977, Rev. not. b. 1977, 42<strong>3.</strong><br />

(*4) Voor meer details, zie o.m. M. <strong>VAN</strong> QUICKENBORNE, Contractuele erfstelling, Gent, 1991, nr. 612; R. DILLE-<br />

MANS, M. PUELINCKX-COENE en W. PINTENS, ‘Overzicht van rechtspraak. Schenkingen en Testamenten’, T.P.R.<br />

1985, 572; M. PUELINCKX-COENE, ‘Overzicht van rechtspraak. Giften’, T.P.R. 1994, 1842, nr. 451.<br />

OBO – Afl. 65 (4 oktober 2005) Kluwer uitgevers

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!