Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN
Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN
Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>VERBINTENISSEN</strong>RECHT VOORWAARDE – 35<br />
De juiste kwalificatie van het recht van de zittende huurder op huurhernieuwing<br />
heeft echter slechts academisch belang: de wet regelt immers zelf, en op minutieuze<br />
wijze (zie de art. 16-23 Handelshuurwet), wanneer en onder welke voorwaarden het<br />
nieuwe huurrecht van de zittende huurder ingaat.<br />
47 Volgens artikel 1587 Ger. W. wordt de toewijzing, in het raam van uitvoerend<br />
beslag, gehouden in één enkele zitdag; de notaris kan echter, indien hij dit nodig acht<br />
in het belang van de betrokken partijen, een tweede (of derde,...) zitdag voor de verkoop<br />
beleggen (art. 1588 Ger. W.).<br />
Wordt inderdaad een tweede zitdag gehouden, dan geldt het hoger bod van de<br />
laatstbiedende enkel als voorlopige toewijzing. Dit bod bindt slechts de bieder zelf,<br />
maar geenszins de schuldeisers die om de openbare verkoping hebben verzocht.<br />
Indien het voorlopig toegewezen gebouw b.v. afbrandt tussen de eerste en de tweede<br />
zitdag, komt de uitkering, verschuldigd door de brandverzekeraar, toe aan de beslagene.<br />
(*1)<br />
De toewijzing aan de hoogstbiedende, op de eerste of op de volgende zitdag, geschiedt<br />
evenwel onder de opschortende voorwaarde (*2) van afwezigheid van hoger<br />
bod, binnen de vijftien dagen na de toewijzing (art. 1587 en 1592 Ger. W.).<br />
Indien er derhalve, na de definitieve toewijzing, een hoger bod komt, gaat de voorwaarde<br />
niet in vervulling, en worden de verkoop en de toewijzing aan de hoogstbiedende<br />
geacht nooit te hebben plaatsgehad (zie verder, nrs. 180 e.v.). De beslagene kan<br />
dus, tot aan de toewijzing na hoger bod, de schuldeiser-beslaglegger alsnog (volledig)<br />
(*1) Antwerpen 4 april 1984, R.W. 1985-86, 1082, met noot E. DIRIX, ‘Eigendomsoverdracht bij gedwongen verkoop<br />
van onroerend goed’. A. VERBEKE en I. VERVOORT (‘Contracten onder voorwaarde’, in B. TILLEMAN en A. VER-<br />
BEKE (eds.), Knelpunten Kanscontracten, Schoten, 2004, 168 e.v., nrs. 21-24) menen dat deze oplossing tot onbillijke<br />
resultaten kan leiden, wanneer het geveilde goed door brand tenietgaat tussen de eerste en de tweede zitdag. Omdat de<br />
hoogstbiedende nog geen eigenaar is, kan hij geen aanspraak maken op de verzekeringsuitkering, terwijl zijn bod werd<br />
uitgebracht voor een perceel met erop een niet door brand geteisterd gebouw, en hij, in de thans aan de orde zijnde opvatting,<br />
aan zijn bod gehouden is. Zij erkennen echter dat de onbillijkheid niet wordt verholpen door de bieder reeds als<br />
voorwaardelijke eigenaar te beschouwen. Het risico blijft immers bij de verkoper berusten, die, als zodanig, recht heeft op<br />
de verzekeringsuitkering.<br />
(*2) Zie daarover E. DIRIX en K. BROECKX, Beslag, inA.P.R., Antwerpen, 2001, nr. 916. Chr. ENGELS (Het uitvoerend<br />
beslag op onroerend goed, inBibliotheek Gerechtelijk Recht, nr. 8, Antwerpen, 1981, 269, nr. 392) schrijft dat er<br />
geen definitieve verkoop is, tot de definitieve toewijzing na hoger bod en tot de termijn van vijftien dagen als bepaald in<br />
art. 1592 Ger. W. verstreken is. Hij wijst erop dat de voorwaarde vóór het Gerechtelijk Wetboek werd opgevat als ontbindend:<br />
het eigendomsrecht ging onmiddellijk over op de laatste en hoogste bieder, onder de ontbindende voorwaarde van<br />
de gevolgen van een nieuwe zitdag na een hoger bod (oud art. 565 Faill. W., en art. 92bis Wet 15 augustus 1851 op de<br />
gerechtelijke uitwinning, ingevoegd bij Wet 5 maart 1951, enig artikel, § 9; L. FRÉDÉRICQ, Traité de droit commercial<br />
belge, VII, Gent, 1949, 485-488, nrs. 321-322).<br />
De herveiling na rouwkoop kan niet worden opgevat als een ontbindende voorwaarde. Ofschoon ze ongetwijfeld in het<br />
teken staat van art. 1184 B.W., maakt ze geen werkelijke ontbinding uit van de oorspronkelijke toewijzing, maar veeleer<br />
een voortzetting van de gedwongen verkoop (E. DIRIX en K. BROECKX, o.c., 521, nr. 920; anders: C. ENGELS, o.c.,<br />
284, nr. 412 en 302, nr. 450).<br />
In het raam van een zuiveringsprocedure vernietigt de toewijzing van het onroerend goed aan een ander dan de derdeverkrijger,<br />
diens eigendomsrecht zonder terugwerkende kracht (H. DE PAGE en R. DEKKERS, o.c., VII, 793, nr. 868,6°<br />
en de aldaar gecit. verwijzingen).<br />
Bijzondere overeenkomsten<br />
OBO – Afl. 65 (4 oktober 2005)