25.09.2013 Views

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

Hoofdstuk 3. MODALITEITEN VAN VERBINTENISSEN

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>VERBINTENISSEN</strong>RECHT VOORWAARDE – 49<br />

tigde zijn diensten bij de schenker zou voortzetten en maandelijks een staat van zijn<br />

ontvangsten en uitgaven zou voorleggen’. Volgens het cassatiemiddel hing deze<br />

schenking ten slotte af van de goede wil van de schenker, die, door de intrekking van<br />

de aan de begiftigde verleende volmacht, de schenking op elk ogenblik kon herroepen;<br />

de schenking was derhalve gedaan onder een voorwaarde waarvan de schenker<br />

door zijn enkele wil de verwezenlijking kon beletten. Het Hof antwoordt sober ‘[...]<br />

dat de schenking niet gedaan was onder een louter potestatieve voorwaarde, doch onder<br />

een voorwaarde waarvan de schenker de verwezenlijking niet door zijn enkele wil<br />

kon beletten’. Dit nogal sybillijns klinkende antwoord zou – ten onrechte (*1) – de<br />

indruk kunnen verwekken dat het Hof de traditionele opvatting verwerpt, volgens<br />

welke ook de eenvoudig potestatieve voorwaarde door artikel 944 B.W. wordt<br />

bedoeld.<br />

72 Artikel 944 B.W. is verder evengoed van toepassing op opschortende als op ontbindende<br />

voorwaarden. (*2) Het artikel geldt bovendien zowel voor formele schenkingen,<br />

als bedoeld door artikel 931 B.W., als voor schenkingen die aan de schenkingsformaliteiten<br />

ontsnappen (onrechtstreekse en vermomde schenkingen, schenkingen<br />

van hand tot hand voorzover daarbij enige voorwaarde kan worden bedongen).<br />

73 Wanneer de schenking van een potestatieve voorwaarde afhankelijk is, is de gehele<br />

schenking nietig (art. 944 B.W.). Artikel 944 B.W. wijkt in dit opzicht af van<br />

artikel 900 B.W. (zie daarover verder, nr. 108): het is niet zo dat enkel de potestatieve<br />

voorwaarde voor niet geschreven wordt gehouden. (*3)<br />

(*1) Volgens P. DELNOY (‘Chronique de jurisprudence. Les libéralités’, J.T. 1989, 328, nr. 32) gebeurde de schenking in<br />

werkelijkheid om de begiftigde aan te sporen om zijn diensten verder te blijven zetten. De voorwaarde was dan ook eerder<br />

een last. L. RAUCENT (‘Examen de jurisprudence. Les successions et les libéralités’, R.C.J.B. 1988, 685, nr. 24) en A.<br />

VERBEKE (o.c., nr. 22; vgl. R. DILLEMANS, Testamenten, Antwerpen-Amsterdam, 1977, 270, nr. 138) zijn daarentegen<br />

van mening dat de schenker de schenking inderdaad ongedaan kon maken door de begiftigde te ontslaan, maar volgens<br />

hen hing dit ontslag af van de omstandigheden én van de wil van de schenker.<br />

Zou echter niet kunnen worden opgeworpen dat het Hof van Cassatie zich ertoe beperkte de cassatiegrief te beantwoorden?<br />

In het cassatiemiddel (tweede onderdeel) werd aangevoerd dat ‘het Hof van Beroep van Brussel de schenking ten<br />

onrechte als geldig had beschouwd, terwijl elke schenking waarvan de uitvoering enkel afhangt van de loutere wil van de<br />

schenker nietig is, en dat de kwijtschelding van schuld was gedaan onder een voorwaarde waarvan de schenker door zijn<br />

enkele wil de verwezenlijking kon beletten’. Het Hof antwoordt gewoon dat de schenking in casu was gedaan onder een<br />

voorwaarde waarvan de schenker de verwezenlijking niet door zijn enkele wil kon beletten. Het Hof volgt in deze de<br />

interpretatie van de feitenrechter, die inderdaad enigszins wijst in de richting van een last.<br />

Het lijkt me in elk geval overdreven om aan dit arrest te veel belang te hechten. In het eerste onderdeel werd enkel een<br />

schending van de motiveringsplicht ingeroepen, alsmede de schending van de art. 1319, 1320 en 1322 B.W. Het tweede<br />

onderdeel, waarin de schending van de art. 944 en 894 B.W. werd ingeroepen, werd door het Hof beantwoord met verwijzing<br />

naar het antwoord op het eerste onderdeel. De verhindering van de voorwaarde hing overigens wel af van het<br />

goeddunken van de schenker die de bediende kon ontslaan, maar haar verwezenlijking niet; die onderstelde de medewerking<br />

van de bediende.<br />

(*2) H. DE PAGE, o.c., VIII, nr. 315, B.<br />

(*3) H. DE PAGE, o.c., VIII, nr. 555; G. MARTY en P. RAYNAUD, o.c., 396, nr. 506.<br />

Bijzondere overeenkomsten<br />

OBO – Afl. 65 (4 oktober 2005)

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!