02.05.2013 Views

Soendaneesch-Hollandsch woordenboek - upload.wikimedia....

Soendaneesch-Hollandsch woordenboek - upload.wikimedia....

Soendaneesch-Hollandsch woordenboek - upload.wikimedia....

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

94 BOERAKRAKAN—BOERISAT.<br />

een aardbeving); ngaboerak-barik, uiteenslaan,<br />

uiteendryven, verstrooien, alles<br />

overhoopgooien, verwoesten, vernielen,<br />

uitroeien; diboerak-barik, (Vgl. balik.)<br />

BOERAKRAKAN, rotten, verrotten, verteren<br />

(hetzij van een deel des lichaams<br />

dat door een ziekte verwoest wordt, hetzij<br />

van een doode).<br />

BOERANQ, sterke bamboezen pen (in<br />

den grond of om in den grond te steken),<br />

stekel, voetangel; ngaboerang, prikken,<br />

steken; diboerang; kaboerang, geprikt, gestoken<br />

geraakt, zich steken; ngaboerangan,<br />

een puntig voorwerp ergens insteken<br />

(met de bedoeling dat zeker persoon daarin<br />

zal trappen of gaan zitten en zich alzoo<br />

verwonder)); diboerangan.<br />

BOERANTAK, ngbr.; ngaboerantakkeun,<br />

verstrooien; diboerantakkeun; paboerantak,<br />

uiteen, uiteenliggen (b. v. een huis), van<br />

elkander gescheiden, verspreid, verstrooid,<br />

dooreen; paboerantak manah, verdeeld-,<br />

verstrooid van hart; dipaboerantakkeun,<br />

verspreid-, verstrooid worden. (Vgl.<br />

baroentak.)<br />

BOERA8, kedjo die, in een pisangblad<br />

gepakt, in water gekookt, vervolgens koud<br />

gemaakt en zóó gegeten wordt.<br />

BOERAT, 1. van oebar, geneesmiddel,<br />

medicijnen; ngaboeratan, (een zieke) een<br />

geneesmiddel of geneesmiddelen toedienen;<br />

diboeratan.<br />

BOER-BËR, zie bër.<br />

BOERËJ, 1. van leutik, klein (doch alleen<br />

van een kind); ook wel: jong, en: aan-<br />

vallig, aardig, lief; pangboerëjna, de kleinste,<br />

de jongste; ti botboer ëj, 1. van ti leuleutik,<br />

van jongs af, van kindsbeen aan.<br />

BOERËLIH, I. borrelend koken; ook:<br />

het puntje van een puist; ngaboerëlih,<br />

opbollen, opborrelen, uitborrelen; ook:<br />

uitpuilen; verder: schuld bekennen (inz.<br />

van een misdadiger); boeboerëlihan, 1. aanh.<br />

borrelen; ook: uitpuilen; 2. ongelijk, hob-<br />

belig; eta papan boeboerëlihan keneh, die<br />

plank heeft nog hobbels en bobbels, is<br />

nog oneffen.<br />

II. Werkw. tusschenw. voor: in ééns<br />

doorslikken, inzwelgen (z. a. een slang<br />

een kikker doet), voll. boerëlih neurevj, of<br />

ook boeboerëlihan neureujna. P.<br />

BOERÈMG, geschonden, bedorven, dof,<br />

beslagen (z. v. a. soerëm), onleesbaar (van<br />

schrift b. v. door een inktvlak).<br />

BOERË$^ z. v. a. bejak, zie ald.; baris<br />

botrëêt hanteu toto, het leger was vernietigd,<br />

daar het zich niet kon staande houden.<br />

BOERËT, =s birët, knoesterig, kwastig<br />

(van hout, zoodat men het niet recht<br />

kan splijten) ; overdr. : duister in 't gemoed,<br />

dof van geest, verbijsterd, geen raad<br />

weten, benauwd, door zorg of kommer<br />

beneveld; soekma boerët, benauwd van<br />

geest, een benauwde geest. (Vgl. roedét t<br />

roepëk en tjoepët.)<br />

BOEREUTEU, een embonpoint hebben.<br />

P. (Vgl. boentjir.)<br />

BOERI (Bant. en elders) = toekang I.,<br />

achter; ti boeri, van achteren. (Vgl. woeri.)<br />

BOERIH, de krop van een vogel; van<br />

men8chen (k.), z. v. a. hate, maag, hart;<br />

ipis-bwtrih, z. v. a. leutik hate, kleinmoedig.<br />

BOERIHIL, = boerindil; zie ald.<br />

BOERIJAL, het opborrelen, het opengaan<br />

(zie ook boentjëlik); ngaboerijal f opborrelen,<br />

springen (inz. het water van een fontein),<br />

ontspringen; ook: uitbarsten; paboerijal<br />

of tingboerijal, idem, op meer dan één<br />

plaats (b. v. in een leuwi).<br />

BOERIK, gevlekt, gemarmerd (b. v. een<br />

slang of gemarmerd papier). Vgl. rëngge»<br />

BOERILAK, een blik op iemand werpen<br />

(hetzij uit liefde of uit haat); boeboerilakan f<br />

vonken schieten, fonkelen (vandeoogen);<br />

tingboerilak, ionkeien, schitteren, glinsteren<br />

(b. v. de tanden).<br />

BOERINDIL, kaal (b. v. een kip), vlerkloos,<br />

van zijn vlerken beroofd (b. v. een<br />

vlinder), bladerloos of dun in 't blad<br />

(van een plant of boom); overdr.: tot armoede<br />

vervallen zijn, berooid zijn; nga-<br />

boerindil, tot armoede vervallen zijn,,<br />

in armoedige omstandigheden geraakt<br />

zijn. (Vgl. boerihü.)<br />

BOERINQAS, = 't meer gebr. boeringhas.<br />

BOERINGHAS, wild, eensklaps opspringen,<br />

zich plotseling opheffen, verbaasd-,<br />

verschrikt op of rondom zich zien, er<br />

verwilderd uitzien; ook wel: helder kijken,<br />

onbevreesd of dapper uit zijn oogen kijken;<br />

verder: zeer met iets ingenomen zijn, zich<br />

met ingenomenheid ergens op toeleggen.<br />

BOERINGKAL, opspringen, opspatten<br />

(van water door visch), zich opheffen, in.<br />

de hoogte gaan (b. v. een poort, die opgenomen<br />

wordt).<br />

BOERINJAJ (vgl. njaj), het flikkeren,<br />

het glinsteren, een korte flikkering;<br />

ngaboerinjaj, (een oogenblik) flikkeren<br />

(z. a. spattend vuur, de bliksem of een<br />

zwaard); verder: blinken, glinsteren (van<br />

edelgesteenten), bliksemen; ook: phos*<br />

phoresceeren (z. a. een tjika-tjika of vuurvlieg);<br />

ngaboerinjajkeun, doen flitsen, doen<br />

bliksemen, doen flikkeren, enz.; patingboerinjqj,<br />

idem (van vele voorwerpen en<br />

verspreid).<br />

BOERISAT, ngbr.; ngaboerisatkeun, uit-

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!