02.05.2013 Views

Soendaneesch-Hollandsch woordenboek - upload.wikimedia....

Soendaneesch-Hollandsch woordenboek - upload.wikimedia....

Soendaneesch-Hollandsch woordenboek - upload.wikimedia....

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

LËNJAP, verkl. met hoedang pikir, boos<br />

worden, driftig worden; lënjap-lënjap, in<br />

heftige beweging ztyn (van het hart);«aténjap,<br />

een korte slaap, dut, voli.heèssalënjap;<br />

ngalënjap, 1. een oogenblik slapen, even<br />

inslapen of sluimeren; - 2. opwaken, in<br />

de herinnering oprijzen, met een schrik<br />

wakker worden, ontstellen ; loemënjap, 1. in<br />

de herinnering wakker worden, aan iets<br />

terugdenken ; - 2. = soemëblak (zie sèblak),<br />

ontstellen, ontroeren.<br />

LËNJÈP (vgl. lënjap), voll. lënjëp pikir,<br />

helder van hoofd, wakker van hart.<br />

LENTAB, ngbr. ; ngalentab, tegen iets aanslaan,<br />

likken (van vlammen, b. v. tegen een<br />

muur); ngalentaban^ idem; kalentab, door<br />

het uiteinde van een vlam aangeraakt<br />

worden of zfln. (Vgl. hebos.)<br />

LENTAH, bloedzuiger (zie ook moending<br />

en brahma); lentah darat, woekeraar;<br />

tjeuli-lenta?ieun t een oor alB een bloedzuiger<br />

hebben; sprkw. voor: hooren naar alles<br />

wat de lieden zeggen. (Vgl. patjet.)<br />

fcfcNTAH LËNTEH, zie lënteh.<br />

LËNTANQ, zich voortbewegen, wandelen,<br />

kuieren (P.); loemëntang, idem.<br />

LENTANQ, = lëntang. P.<br />

LËNTEH, een ledige maag of ledigen<br />

buik hebben, slap of afgemat zijn ten<br />

gevolge van langdurig vasten oi ontbering;<br />

lëntah-lënteh of loentah-lënteh, soms met<br />

këntel vóór zich, hetzelfde, maar met verBt.<br />

LËNTING, (van iets dat vliegt) klein worden<br />

voor 't gezicht door omhoog te gaan. P.<br />

LËNTJËR, alleen in Ulëntjër, edel, rechtvaardig.<br />

P.<br />

LENTJOP, spits uitloopend (b. v. van de<br />

vingers), puntig, scherp.<br />

LëNTONQ, I. ong. hetzelfde als lënting.F.<br />

II. Toon van spreken, uitspraak (ong.<br />

= lagoc)-, léntong Bandoeng, Bandoengsche<br />

uitspraak.<br />

LÈNTRËNG, voll. hideung léntrëng, geheel<br />

of glanzend zwait, pikzwart (van de huid<br />

of eenig ander voorwerp). Vgl. lémoe.<br />

LËP, werkw. lusschenw., 1. voor: in<br />

lagen leggen (nader uit gedrukt door ngëlëp,<br />

zie ëlép en vgl. t\Up)\ 2. voor: zinken,<br />

verzinken; Up titeuleum, hij verzonk in<br />

de diepte; 8. voor: schipbreuk lijden, voll.<br />

lëp kalëboeh (vgl. lëlép)-<br />

LEPA, = lapa. P.<br />

LËPAS (vgl. leupas) f los, vrty, uit dienst,<br />

ontslag; ook: snel, gezwind; sadsta lëpas,<br />

= doewa asta, = H deupa of vadem (P.);<br />

tnilëpas, voortvliegen (b. v. een afgeschoten<br />

prjl), voortsnellen (b. v. een rat); sok<br />

müëpas kana ngoepat, al pratende komen<br />

tot kwaadspreken; ngcUëpas, den dienst<br />

LENJAP—LERES. 339<br />

opzeggen, ontslaan; dilêpas, afgeschoten<br />

worden (van een ptyl, vgl. pësat), uit den<br />

dienst ontslagen worden, uit school worden<br />

weggezonden; ngalëpaskewn, vrijlaten,<br />

vrijstellen, vrijverklaren, (een pjyi) afschieten;<br />

dilëpaskeun; kalëpasan, 1. loslating,<br />

vrijheid; 2. z. v. a. kapongpongan,<br />

zich verpraten; ook: onwillekeurig in iets<br />

te ver<br />

waai op<br />

gaan of gegaan zijn, het punt<br />

men doelde voorbijgeraakt zijn,<br />

medegevoerd of medegesleept raken (b.v.<br />

door het aanzien van den strijd, zoodat<br />

men ook zelf naar de wapens grijpt).<br />

LËPAT, 1. 1. of ook s. van loepoet, missen,<br />

enz. (zie verder loepoct); - 2. 1. of<br />

ook wel s. van salah, verkeerd enz. (zie<br />

verder salah); - 8. s. van poho^ vergeten<br />

(zie verder poho); - kalèpatan, maar doorgaans<br />

kalélépatan, 1. en s. van kaloeloepoetan,<br />

een verkeerdheid begaan hebben; ook:<br />

fout, misslag, verkeerdheid.<br />

LEPE, de gedeeltelijk gevlochten rand<br />

van een (bamboe- of pandan)ma.t. B.<br />

LËPEH (Kad., eig. Jav.) f =<br />

oetah, uitspu-<br />

wen, braken ; ngalëpehkeun, — ngoetahk&un<br />

iets uitspuwen, uitbraken; dilëpehkeun.<br />

LEPEN (Indr.), ring. (Vgl. lelepen.)<br />

LEPET, — leuleus, slap, zwak worden of<br />

zijn, machteloos, van kracht beroofd zijn;<br />

ook: slap van iemands beurs, d. i. ledig.<br />

LËPIH, ngbr.; ngalëpih, ontvreemden,<br />

iemand door bedrog iets afhandig maken<br />

dilépih.<br />

LËPIT, I. sirihpruim [lëpit pandjang heiten<br />

de langwerpige opgerolde sirihprulmen<br />

welke bij het huwelijk van een jongedochter<br />

gekauwd worden, vgl. loekoen] ; koeling<br />

(of tjaijah) lëpit, op en top een mindere<br />

man.<br />

II. Vouw, plooi, rimpel; lëpit tjeuli, de<br />

rand van de oorschelp; lëlëpit en lëlépiton,<br />

plooien, rimpels; ngalëlëpit, rimpels krijgen,<br />

rimpelen. (Vgl. tüëp.)<br />

LEPO, = sangkeloh. P.<br />

LËPOES, I. bekwaam zijn in iets. (Vgl.<br />

watjis.)<br />

II. (B. p.), = sanggeiM. P.<br />

LEPOT (vgl. pot en fetoQ, losgeraakt<br />

(b. v. van iemands kapsel), afleggen, van<br />

zich doen (b. v. zijn wapenrusting), ontglippen,<br />

ontslippen, uit de hand enz. glijden;<br />

ngalepoikewH) iets afleggen, van zich<br />

doen, loslaten, laten glippen of slippen,<br />

enz.; dilepotkeun.<br />

LËRËB, = 't meer gebr. rërëb.<br />

LëRÉK, = 't meer gebr. rërëk.<br />

LERENQ, hetzelfde als rereng.<br />

LËRË8, 1. van bënër, recht, waar, goed,<br />

juist; verder : recht zijn, recht hebben, waar

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!