02.05.2013 Views

Soendaneesch-Hollandsch woordenboek - upload.wikimedia....

Soendaneesch-Hollandsch woordenboek - upload.wikimedia....

Soendaneesch-Hollandsch woordenboek - upload.wikimedia....

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

278 KENAK—KENING.<br />

toe! abong kenat léga tégal, wat doet het<br />

er toe! (zegt men) het veld is groot; abong<br />

kenat ènggeuê roempak djatni! wat maakt<br />

het! (zegt men) het is pas oogst geweest<br />

[men behoeft op de rtyst niet zuinig te<br />

zfln); - kenana, zzpedahna, naardien; maar<br />

ook: het zich op iets laten voorstaan;<br />

kena-kena, = pedah-pedah, naardien, daar<br />

(met nadruk); ook: hoog wegloopen met<br />

zichzelf of met wat men is; oelah ken*<br />

kena aing, denk niet: ik (ben zoo voorhaam,<br />

zoo rtJk, enz.).<br />

KËNAK, zie këndak.<br />

KÉNAP, het Holl. knaapje, voll. medja<br />

kënap, knaapje, klein tafeltje.<br />

KËNDAK, of ook kënak (Mal.),boeleerder,<br />

boeleerster. (Vgl. obod, eendel en ranjed.)<br />

\) \ KÉNDAL, voll. tangkal kèndat, naam van<br />

een boom. [De vrucht wordt totpangrapët<br />

gebezigd,]<br />

KÉNDANG, I. hetzelfde als gendang, een<br />

langwerpige trom, aan de ééne ztyde overspannen;<br />

kèndang gëde pakaoeman, een<br />

verbl. uitdr. voor bëdoeg, moskeetrom, en<br />

speling op gëlëdoeg (zie ald.); dikèndangan,<br />

over iemand of iets de groote trom roeren,<br />

d. i. hem (het) toejuichen.<br />

II. Pak garen van veertien haloe-haloe;<br />

ook : riem papier; sakèndang, één pak garen,<br />

één riem, enz.<br />

KENDARAN, overtroffen-, overschaduwd<br />

worden.<br />

KÉNDAT, afgebroken, afgebroken raken;<br />

ook : te kort (inz. van een sprong); verder =<br />

tjatfap, tot vervulling gekomen, vervuld,<br />

afgeloopen; kindat Us-ttsan, z.v.&.paparëgatan,<br />

b{j tusschenpoozen ; teu kèndat, =<br />

teu pëtot, zonder tusschenpoozen, onafgebroken;<br />

teu kèndatkéndat, idem, met verst.<br />

KëNDëK* verkL met eureun, stilhouden,<br />

ophouden; tajakèndékna, zonder ophouden;<br />

ngèndèk, zich ergens ophouden, voor een<br />

poos niet zingen of fluiten (van een vogel),<br />

zich stilhouden; ngèndëk-ngèndëk, zich<br />

voortdurend bty iets ophouden, stil bfl iets<br />

vertoeven.<br />

KËNDËL (vgl. kandil by andël), vast van<br />

geest, betrouwen-, zelfvertrouwen hebben,<br />

onversaagd, vastberaden, vrijmoedigheid<br />

hebben om te durven; ook: rustig afwachten;<br />

verder: jegens iemand een goed<br />

vertrouwen hebben, hem tot iets instaat<br />

achten; koemèndël, vast vertrouwen op<br />

(b. v. op God); mikëndëlan, iemand slechte<br />

waar of een slechte zaak aanpreeken,hem<br />

zoodanig bepraten dat hfl er aan wil, vertrouwende<br />

dat de waar of de zaak goed is;<br />

kakëndëlan, moedigheid, vertrouwen, betrouwen.<br />

KËNDI k., ijaratan 1., aarden of metalen<br />

waterkruik, waterkaraf, schenkkan.<br />

KËNDIT, een in de rondte ergens omheen<br />

loopende streep of ring, een smalle strook<br />

die ergens omheen gewonden is; ook: een<br />

soort buikband; verder: gestreept (van<br />

een geit, een kameel, enz.).<br />

KËNDOE, een plooi of rimpel; karëndoe,<br />

plooien, rimpels; verder: gerimpeld (b. v.<br />

papier dat ergens opgeplakt is), niet glad<br />

zitten (b. v. een kleed); ngëndoe, een plooi<br />

of rimpel vormen, zich plooien of rimpelen.<br />

KËNDOENQ, bol staan (door den wind,<br />

b. v. een gordfln dat opwaait); koemëndoeng,<br />

opwaaien, bol waaien.<br />

KËNDOR (het tegenoverg. van këntjëng),<br />

langzaam, traag (loopen, werken, enz»),<br />

te langzaam gaan, naloopen (van een<br />

uurwerk), te langzaam binnenkomen<br />

(b. v. belasting); ook: slap zityn, slap hangen<br />

0>. v. een koord); ngënaoran, langzamer<br />

doen gaan, den gang van iets vertragen,<br />

slapper maken, vieren (b. v. een<br />

touw), minder sttyf maken (van een band<br />

of verband); ook: verflauwen (b. v. in<br />

tyver), slabakken; dikèndoran, gevierd<br />

worden, enz.<br />

KENEH, nog, ook, bovendien; aja keneh,<br />

er is nog, er ztfn nog, het is er nog;<br />

masih keneh, nog, nog steeds; eta keneh,<br />

dezelfde, hetzelfde; kitoe keneh, ook aldus<br />

hanteu keneh, toch niet, toch nog niet;<br />

gëde keneh, nog grooter; leutik keneh, nog<br />

kleiner.<br />

KËNEK, het Holl. knecht; idem, maar<br />

inz.: helper van een kok of kokin, koksmaat,<br />

tweede kok of kokin.<br />

KËNENO, nab. van 't geluid van helderklinkende<br />

voorwerpen of muziekinstrumenten.<br />

KENQINQ, 1. van beunang en van meunang,<br />

kunnen, vermogen, kragen, bekomen. (Zie<br />

verder beunang»)<br />

KENQKEN, ngbr.; ngengken, laten maken,<br />

laten repareeren, in de maak geven, bestellen<br />

(vgl. kongkon); ngengkenkeun, iets<br />

laten maken, enz.; dikengkenkeun; kengkenan,<br />

bestelling.<br />

KENGKERANG, het been dat de walikat<br />

aan de harigoe verbindt, sleutelbeen;<br />

kengkerangan, idem.<br />

KENGKONQ, een staven arm hebben (zóó<br />

dat de elleboog naar buiten staat; het<br />

tegenoverg. van bèntik); koengkang-kengkong,<br />

de armen sttyf houden, met de<br />

ellebogen buitenwaarts.<br />

KËNING, ngbr.; ngèningan, een kind dat<br />

besneden zal worden of een jong mensch<br />

dat gaat trouwen het gelaat glad- en de

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!