06.12.2012 Views

Rapport definitief herziene versie - Ivo Giesen

Rapport definitief herziene versie - Ivo Giesen

Rapport definitief herziene versie - Ivo Giesen

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

4.5.2 Voor zover het gaat om feitelijke mededelingen behoren tot die omstandigheden onder<br />

andere de aard van de verdenking en de ernst van de te verwachten gevolgen, de ernst<br />

van de aan de kaak gestelde misstand, de mate waarin de uiting steun vindt in de feiten,<br />

de inkleding en de eventuele alternatieven. Degene die de uitlating heeft gedaan moet de<br />

juistheid van de beschuldiging bewijzen. Hij dient aannemelijk te maken dat de feiten juist<br />

zijn of in elk geval dat hij niet lichtvaardig handelde. Niet nodig is dat de waarheid in<br />

strikte zin wordt aangetoond, maar wel dat er voldoende onderzoek is verricht. 130 Daarbij<br />

verdient opmerking dat het enkele inroepen van de vrijheid van meningsuiting niet<br />

voldoende is als rechtvaardigingsgrond. 131 Overigens is de schade aan iemands reputatie<br />

niet gemakkelijk te bewijzen. 132 Veelal bestaat de schade (bij bedrijven) uit winstderving,<br />

bijvoorbeeld omdat afnemers het vertrouwen in het bedrijf hebben verloren, terwijl de<br />

hoogte van de winst ook afhankelijk is van een aantal andere onzekere factoren. 133 Met<br />

betrekking tot de in art. 6:162 BW gestelde eis van toerekening worden bij<br />

reputatieschendingen in het algemeen geen al te hoge eisen gesteld, het gaat immers om<br />

een belangenafweging waarin de verwijtbaarheid wordt meegenomen. 134 Dat lijkt a fortiori<br />

te gelden voor door de overheid gedane uitlatingen die een reputatieschending<br />

veroorzaken. Zoals hiervoor al is aangegeven geldt immers ten opzichte van de overheid<br />

in het algemeen dat met de vaststelling dat er onrechtmatig is gehandeld, in beginsel ook<br />

aan het vereiste van toerekenbaarheid voldaan is.<br />

4.5.3 Daarnaast is het mogelijk dat door een bestuursorgaan een waardeoordeel wordt geuit dat<br />

de reputatie van een persoon of bedrijf schendt. In het algemeen geldt daarvoor dat<br />

aansprakelijkheid terughoudend beoordeeld moet worden nu het gaat om persoonlijke<br />

opvattingen waarover altijd verschil van mening mogelijk is. Het leveren van zakelijke<br />

kritiek, zeker ook in een politieke aangelegenheid, is daarom in beginsel toegestaan.<br />

Onrechtmatigheid is dan in ieder geval aan de orde wanneer het waardeoordeel onnodig<br />

grievend is. 135 In verband met het voorgaande moet derhalve onderscheid worden<br />

130 . Zie bijvoorbeeld <strong>Giesen</strong> 2001, p. 261; Boukema, RMTh 1999, p. 364.<br />

131 . HR 4 maart 1988, NJ 1989, 361 m.nt. CJHB (De Lage Landen/De Bourbon Parma). Vergelijk<br />

voor de overheid HR 6 april 1979, NJ 1980, 34 m.nt. CJHB (Knabbel en Babbel). Zie voorts<br />

Mon. Nieuw BW A-26 (Van der Does/Snijders), nr. 25 en 47b. Vergelijk nog buiten de<br />

aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad HR 16 juni 1989, NJ 1990, 214 m.nt. MS; HR 23<br />

april 1993, NJ 1993, 372; HR 12 december 1997, NJ 1998, 208.<br />

132 . Asser/Hartkamp 4-I, nr. 420; <strong>Giesen</strong> 2001, p. 274. Dat is echter anders indien sprake is van<br />

onrechtmatige publiciteit. Zie <strong>Giesen</strong> 2001, p. 275. Bij schending van de reputatie van een<br />

natuurlijk persoon is de schade grotendeels van immateriële aard. Op grond van art. 6:106<br />

lid sub b BW kan dan een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding worden<br />

toegekend. Bij het bepalen van de hoogte van die schadevergoeding spelen een aantal<br />

factoren een rol. Daarbij valt te denken aan de grofheid van de uitlating, de ernst van de<br />

gevolgen, de mate van publiciteit alsmede de ernst van de inbreuk . Zie <strong>Giesen</strong> 2001, p.<br />

274; Lindenbergh 1998, p. 256 en 257; Asser/Hartkamp 4-III, nr. 236c.<br />

133 . Asser/Hartkamp 4-I, nr. 420. In het algemeen zal de vaststelling van het causale verband<br />

tussen mededeling en immateriële schade echter niet al te veel problemen opleveren.<br />

134 . <strong>Giesen</strong> 2001, p. 281. Zie omtrent deze belangenafweging ook Pres Rb ’s-Gravenhage 26<br />

maart 1997, JB 1997, 140.<br />

135 . HR 12 juni 1992, NJ 1992, 554 (Mr. Y/Drents-Groningse Beurs); HR 13 juni 1997, NJ 1998,<br />

361 m.nt. EJD (PDA/Groen). Zie ook Asser/Hartkamp 4-III, nr. 239.<br />

53

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!