Untitled - Acehbooks.org

- 45 -
en de spanning had reeds eene groote hoogte bereikt, toen
Goen in 1617 twee Fransche schepen, welke het octrooi der
Compagnie geschonden hadden, in bezit nam. De bevelhebber
van een dezer schepen, De Decker, was een Nederlander,
die, uit zijne gevangenschap ontsnapt, in Bantam eene veilige
schuilplaats gevonden had. Toen nu de Rijksbestuurder
halsstarrig weigerde dezen vluchteling uit te leveren, dreigde
Coen Bantam geheel te verlaten en den handel naar Jakatra
te verleggen. Deze bedreiging werkte; de vrede met den
Rijksbestuurder kwam weder tot stand, en toen in 1618 geschillen
tusschen dezen en de Engelschen ontstonden, scheen
de toestand voor de Nederlanders nog gunstiger te worden.
Dit was echter slechts schijnbaar, daar in datzelfde jaar een
aantal gebeurtenissen plaats grepen, welke aan eene uitgebreide
samenzwering van de voornaamste vorsten van Java, tegen
de Nederlanders, deden denken.
In Augustus 1618 kreeg Coen het bericht, dat de loge te
Japara door den Regent aldaar, op last van den Panembahan,
afgeloopen en de bezetting gedeeltelijk gedood, gedeeltelijk
als gevangenen was weggevoerd. Ook de vorst van Mangkasar
had een aanval op de Nederlandsche factorij aldaar
gedaan en gelijktijdig werden door een broeder van den
Rijksbestuurder van Bantam, een zekeren pangeran G-abang,
pogingen aangewend, den Regent van Jakatra tegen de Nederlanders
op te zetten. Het wantrouwen van dien Regent
was reeds opgewekt door geruchten, welke met opzet verspreid
werden, als zouden de Nederlanders zich met Bantam
verbonden hebben, om hem, den vasal van Bantam, te
onttrooneu.
Coen besloot aanstonds tot krachtige maatregelen. Hij zond
eene vloot onder den commandeur Martensz. naar Japara.
die de stad Japara in de asch legde en vervolgens naar
Mangkasar stevende.
Tevens besloot Coen, zonder verdere vergunning van den