Untitled - Acehbooks.org

_ 2 -
tasie van den Oosterling de waarheid in het duister hult.
De Brahmanen, wier komst uit Voor-Indië gerekend wordt
samen te vallen met het begin der Javaansche tijdrekening,
78 jaar n. C, vonden op Java een uitgebreid veld om hunne
o-odsdienstleer ingang te doen vinden en hunne beschaving
aan de bewoners mede te deelen.
De komst der Boeddhisten dagteekent van omstreeks 500 n. C.
en hunne verhuizing uit Voor- Indië was hoogstwaarschijnlijk
een «-evolg van den verdelgingskrijg door de Brahmanen tegen
hen gevoerd. De overblijfselen van bouw- en beeldhouwkunst
uit het Hindoe-tijdperk, welke men thans nog op verschdlende
plaatsen op Java aantreft, toonen ten duidelijkste aan, dat de
kolonisatie der Indiërs machtig was en zich uitstrekte over het
geheele eiland, terwijl hunne godsdienstbegrippen de overheerschte
volken zoo diep werden ingeprent, dat de Islam m
lateien tijd niet in staat was, die heidensche denkbeelden geheel
uit te roeien.
De tijd waarin men met eenige zekerheid de geschiedenis
van Java een aanvang kan laten nemen, is omstreeks het
midden der 15 de eeuw, toen op Java het machtige rijk
Madjapahit bestond, hetwelk zich over geheel Midden- en
Oost-Java uitstrekte en gesticht was door een uitgeweken
prins van het rijk Padjadjaran, in het westen van Java.
Het rijk Madjapahit werd toen bestuurd door Angka
Widjaja, uit de dynastie der Brawidjaja's, wiens veldheer
\ndaja- ningrat, vorst van Penging, in gelukkige krijgstochteii
tegen de omliggende eilanden, het gebied van Madjapahit
aanmerkelijk vergrootte, zoodat de heerschappij van dit rijk
zich uitstrekte over den geheelen Indischen Archipel tot de
Philippinische eilanden, terwijl het handelsbetrekkingen had
aangeknoopt met Siam, Kambodja en andere staten in Achter-
Indië. Hieruit blijkt dat de Javanen, welke in onzen tijd
als eene uitsluitend landbouwende natie worden aangemerkt,
/,ich in vroegere tijden met handel en zeevaart onledig heb-