Forum Hadriani De vergeten stad van Hadrianus - VU-DARE Home ...
Forum Hadriani De vergeten stad van Hadrianus - VU-DARE Home ...
Forum Hadriani De vergeten stad van Hadrianus - VU-DARE Home ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
circa twee voet overlappend, in dezelfde richting een tweede plank die nog over een lengte <strong>van</strong> 3 1/3<br />
voet was bewaard. “O(ostelijk) <strong>van</strong> dien balk … zeer weinig puin” constateerde Reuvens verder, wat<br />
zou passen bij de schone vulling <strong>van</strong> de geul ten oosten <strong>van</strong> de kade. “Doch aan de W(est) zijde <strong>van</strong><br />
den balk en schoeiing vol met ouden roode puin” aldus het dagboek. Dat zou passen bij de stort als<br />
oeverversterking achter een beschoeiing. Indien het om een Romeinse oeverversterking gaat, wat niet<br />
bewezen is, kan deze bijvoorbeeld ten behoeve <strong>van</strong> de bouw <strong>van</strong> de ‘havenmuur’ extra versterkt zijn<br />
met stenen. Langs de oever vond Reuvens een partij Romeinse breukstenen, een spoor dat hij over<br />
ruim vijf meter afstand kon volgen. 764 <strong>De</strong> richting neigt in vergelijking met de houten beschoeiing naar<br />
die <strong>van</strong> de mogelijke havenmuur en zou dus kunnen passen bij de mogelijke buitenbocht <strong>van</strong> de geul.<br />
Het spoor is gemiddeld zo’n anderhalve meter breed en is mogelijk over de houten beschoeiing<br />
aangebracht. Het kan zijn dat een verbreding <strong>van</strong> de berm noodzakelijk werd geacht, ten kosten <strong>van</strong><br />
de houten beschoeiing en breedte <strong>van</strong> de geul. Het recente riool lijkt direct ten oosten <strong>van</strong> deze<br />
stenen oeverversterking aangelegd te zijn. Dat was de weg <strong>van</strong> de minste weerstand en zodoende<br />
een praktische oplossing.<br />
Vanaf het verbrede noordelijke uiteinde <strong>van</strong> de havenmuur trok Reuvens deze sleuf N4 nog zo’n<br />
vijftien meter verder naar het noorden door, maar vond daarin geen muurspoor. Daarop begon hij hier<br />
ongeveer tien meter westelijker, dat is op grotere afstand <strong>van</strong> de oude sloot, een nieuwe sleuf N5.<br />
<strong>De</strong>ze liep circa honderd voet (ruim dertig meter) naar het noorden door. Het beginpunt lag nog iets<br />
verder <strong>van</strong> de sloot dan het stenen vertrek, en daarom waarschijnlijk op de vaste oever. Het is een<br />
interessante sleuf omdat deze iets schuin op de oude sloot afliep. Dat betekent dat de sleuf de hier<br />
vermoedelijk iets schuin lopende westelijke oever <strong>van</strong> de geul zou kunnen kruisen. Het is daarom <strong>van</strong><br />
groot belang dat Reuvens op “36 voeten <strong>van</strong> het zuidereinde” <strong>van</strong> de sleuf vaststelt dat <strong>van</strong>af daar “de<br />
grond 25 voeten ver doorwerkt” is. 765 Omdat Reuvens de term “doorwerkt” ook bijvoorbeeld gebruikt<br />
voor de vulling <strong>van</strong> Romeinse grachten en waterputten in het zand <strong>van</strong> de strandwal, is het goed<br />
mogelijk dat hij hier de overgang naar de vulling <strong>van</strong> de geul heeft waargenomen. 766 Een bijna acht<br />
meter brede verstoring is immers te breed voor een sloot, tenzij die de sleuf zeer schuin kruiste.<br />
Bovendien liep het spoor mogelijk nog verder door. Reuvens beschouwt de vondst <strong>van</strong> een “blaauwe<br />
steen” als een afsluiting. Maar het is gezien zijn beschrijving goed mogelijk dat hij in het vervolg <strong>van</strong><br />
zijn sleuf ook de vrij schone geulvulling vond: “<strong>van</strong> hier is de grond tot het eind toe met stukjes grof en<br />
fijner aardewerk aangevuld, doch alles in eene geringe hoeveelheid”. 767 Het punt <strong>van</strong> de<br />
vermoedelijke overgang naar de geulvulling lag net iets voorbij het brugje over de sloot waar<strong>van</strong> de<br />
ligging zeker is dankzij de opgraving <strong>van</strong> het AAC. <strong>De</strong> overgang zou aansluiten bij het opschuiven <strong>van</strong><br />
de westelijke oever zoals dat bleek uit de grondboringen <strong>van</strong> <strong>De</strong> Jager. Het zou verder betekenen dat<br />
de ongeveer in het verlengde liggende sleuven N6 en N7 (bij elkaar circa vijfendertig meter) inderdaad<br />
volledig in de geul lagen, zonder dat Reuvens zich dat overigens realiseerde.<br />
Dat sleuf N7 inderdaad in de diepe klei lag volgt uit een opmerking in het dagboek <strong>van</strong> augustus<br />
1830. Reuvens “speurde sleuf N7 tot op het water toe na, doch vond niets, als diep op de klei een stuk<br />
lei”. 768 Het grondwater bevond zich zoals gezegd rond een meter beneden NAP, wat in de hete<br />
zomermaand augustus nog wat lager geweest kan zijn. Dat betekent dat de klei hier nog wat dieper<br />
zat dan een meter beneden NAP. Iets westelijker <strong>van</strong> deze sleuf trok Reuvens een sleuf evenwijdig<br />
aan de oever op een plek waar <strong>De</strong> Jager grondboringen deed en vaste grond aantrof (afb. 2.6, sleuf<br />
a). In de boringen <strong>van</strong> <strong>De</strong> Jager bevond zich hier 5 tot 35 centimeter beneden NAP de top <strong>van</strong> een<br />
kleiige Romeinse bewoningslaag. 769 Reuvens trof op vier voet (1,25 meter) diepte een kleilaag aan. 770<br />
Dat betekent dat het maaiveld zich daar in zijn tijd kennelijk rond een meter boven NAP bevond, wat<br />
aansluit bij andere gegevens. 771 Hier vlakbij trok Reuvens ook een bijna vier meter lange sleuf<br />
loodrecht op de oever in de richting <strong>van</strong> de geul. Aan het uiteinde daar<strong>van</strong> bevond de top <strong>van</strong> de<br />
strandwal zich vijf voet diep. Met het maaiveld op ongeveer een meter boven NAP, moet dat circa 0,6<br />
meter beneden NAP zijn geweest. 772 Dat is hier in de grondboringen <strong>van</strong> <strong>De</strong> Jager het niveau op de<br />
vaste oever zodat die oever tot het oostelijke uiteinde <strong>van</strong> de sleuf doorliep (afb. 2.6, sleuf b). 773<br />
Via put k ging sleuf N7 in noordelijke richting over in sleuf N8. <strong>De</strong>ze sleuf, die ongeveer zes meter<br />
lang was, lag in het deel <strong>van</strong> de geul waar deze al wat ondieper was (afb. 2.6). <strong>De</strong> waarneming <strong>van</strong><br />
764<br />
Reuvens Dagboek II,23 en 41 (met tekeningen).<br />
765<br />
Reuvens Dagboek II,14.<br />
766<br />
Reuvens Dagboek II,41 (grachten); Reuvens Dagboek II,121 (vermoedelijke waterput huis VIII.5).<br />
767<br />
Reuvens Dagboek II,14.<br />
768<br />
Reuvens Dagboek II,31.<br />
769<br />
Boring 179-181.<br />
770<br />
Reuvens Dagboek II,70-71, sleuf a.<br />
771<br />
Dat is het niveau dat aan het eind <strong>van</strong> hoofdstuk 10 wordt gereconstrueerd voor het maaiveld in de tijd <strong>van</strong> Reuvens in de<br />
vlak ernaast gelegen insula IX. Het lijkt in de tijd <strong>van</strong> Reuvens ook ongeveer het niveau in de iets noordelijkere insula VIII.<br />
772<br />
Reuvens Dagboek II,70-71, sleuf c (1 m + NAP -/- 1,57 meter = 0,57 m – NAP).<br />
773<br />
Iets westelijker bij <strong>De</strong> Jager boring 174-177 tussen de 51 en 58 – NAP, en boring 178 op 80 – NAP.<br />
117