Forum Hadriani De vergeten stad van Hadrianus - VU-DARE Home ...
Forum Hadriani De vergeten stad van Hadrianus - VU-DARE Home ...
Forum Hadriani De vergeten stad van Hadrianus - VU-DARE Home ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Er ontstond in deze periode de overtuiging dat het verleden iets kon vertellen over de toekomst.<br />
Onder invloed <strong>van</strong> de in deze tijd hoog aangeslagen exacte wetenschappen, werd gezocht naar<br />
historische wetmatigheden. 74 Een bekend voorbeeld is de in 1776-1788 verschenen <strong>De</strong>cline and Fall<br />
of the Roman Empire <strong>van</strong> Gibbon. Daarin zag deze historicus de ondergang <strong>van</strong> het Romeinse Rijk<br />
als voorbeeld voor het toekomstige lot <strong>van</strong> de Europese beschaving. 75 Het is een klassieker waar<strong>van</strong><br />
de Amerikaanse auteur Kaplan recent het actuele belang nogmaals onderstreepte. In de tijd <strong>van</strong><br />
Gibbon bood het Romeinse bestuursmodel inspiratie bij de stichters <strong>van</strong> de Verenigde Staten die de<br />
structuur <strong>van</strong> de Romeinse Republiek wilden herstellen, maar dan beter. <strong>De</strong> regering zetelt nog steeds<br />
in het klassiek vormgegeven Capitool en wordt gecontroleerd door de senaat met daarin onder meer<br />
de Republikeinen. 76 Het verklaart mede waarom er in de Verenigde Staten onverminderd aandacht is<br />
voor het Romeinse Rijk. <strong>De</strong> Franse Republiek, en in het kielzog daar<strong>van</strong> de Bataafse Republiek in<br />
Nederland, lieten zich ook door het Romeinse bestel inspireren. 77<br />
Het was de periode <strong>van</strong> het classicisme (circa 1770 – 1830) met als belangrijke grondlegger de<br />
archeoloog en kunsttheoreticus J.J. Winckelmann. <strong>De</strong> mede door Winckelmann gepubliceerde<br />
ontdekkingen in Herculaneum boden destijds veel inspiratie in de kunst. 78 Het was in deze tijd <strong>van</strong> het<br />
classicisme dat archeoloog Reuvens in 1827 zijn onderzoek in Voorburg begon, de eerste grote<br />
wetenschappelijke opgraving in Nederland. Reuvens wees onder meer op de inspiratie die de<br />
moderne architectuur aan de Romeinse restanten kon ontlenen. 79 Maar hij wees ook op de bijdrage<br />
aan de nationale cohesie en functie als natiebouwende factor in het toen nog zeer jonge koninkrijk. In<br />
1826 diende hij hierover een memorie in bij de koning en wees op het dubbele nut <strong>van</strong> zowel “de<br />
veredeling des gevoels, als <strong>van</strong> de uitbreiding <strong>van</strong> het vernuft”. Ook stelde hij vast dat tijdens de<br />
Gouden Eeuw de oudheidkunde ook relatief veel aandacht kreeg <strong>van</strong> onder meer de Leidse<br />
hoogleraren Lipsius (1547-1606), Scaliger (1540-1609), Salmasius (1588-1653) en Gronovius (1645-<br />
1716). 80<br />
In de 19 e eeuw ontstond het historicisme dat bij het vooruitkijken naar de toekomst nog verder<br />
ging dan de Verlichting. <strong>De</strong>ze stroming werd beïnvloed door de evolutietheorie <strong>van</strong> Darwin (1809-<br />
1882). <strong>De</strong> gedachte was dat <strong>van</strong>uit het verleden een wetmatige evolutie viel af te leiden. Daardoor kon<br />
de toekomstige eindsituatie voorspeld worden. Bekend is het werk <strong>van</strong> Karl Marx. Die zag <strong>van</strong>uit de<br />
klassieke oudheid een ontwikkeling naar het feodalisme <strong>van</strong> de late Middeleeuwen en het kapitalisme<br />
<strong>van</strong> zijn eigen tijd. Onvermijdelijk eind<strong>stad</strong>ium was in zijn visie de klasseloze maatschappij in een<br />
proletarische samenleving. 81 Marx zag de tegenstelling tussen <strong>stad</strong> en platteland als wezenlijk<br />
onderdeel <strong>van</strong> de economische geschiedenis. 82 Kennis <strong>van</strong> de oudheid was daarbij een essentieel<br />
middel om structuren zoals de <strong>stad</strong> in hun oervorm te kunnen bestuderen. <strong>De</strong> belangstelling voor<br />
Romeinse steden nam vervolgens verder toe met onderzoeken <strong>van</strong> onder meer Weber en Sombart.<br />
Tegelijkertijd was er in de 19 e eeuw weer volop belangstelling voor het verleden als gids naar de<br />
eigen identiteit. Na de val <strong>van</strong> Napoleon ontstonden in Europa nieuwe staten, waaronder Nederland.<br />
Die zochten <strong>van</strong>uit de nationale historie hun eigen identiteit. <strong>De</strong> vaderlandse geschiedenis werd<br />
gezien als een belangrijke bron <strong>van</strong> nationale eenheid. Het verleden om het heden te rechtvaardigen.<br />
<strong>De</strong> nationale archeologische musea schoten als paddenstoelen uit de grond, waaronder in 1818 het<br />
Rijksmuseum <strong>van</strong> Oudheden in Leiden. 83 Reuvens, de eerste directeur en opgraver <strong>van</strong> Voorburg,<br />
schonk in deze periode nadrukkelijk aandacht aan het maatschappelijke belang <strong>van</strong> zijn vakgebied.<br />
Zijn Leidse oratie uit 1819 (hier vertaald uit het Latijn) was een “Rede op de loffelijke verdiensten <strong>van</strong><br />
de archeologie”. Hij onderschreef de noodzaak <strong>van</strong> de kennis <strong>van</strong> de geschiedenis en stelde dat de<br />
archeologie deze aanvulde en zelfs corrigeerde met objectieve gegevens. Volgens hem droeg de<br />
“archaeologie” bij aan “de behoefte de kunsten tot eenen hoogeren trap <strong>van</strong> volmaaktheid te<br />
brengen”. <strong>De</strong> archeologie had in zijn visie een opvoedkundige betekenis door het verval <strong>van</strong> het<br />
culturele leven tegen te gaan. 84 Om een breder publiek te bereiken, hanteerde hij naast het<br />
gebruikelijke Latijn in publicaties ook het Nederlands, en gaf ook een deel <strong>van</strong> zijn colleges in de<br />
landstaal. Hij ontwikkelde liberale gedachtes over het onderwijs zoals die later terug zouden komen bij<br />
74 Ankersmit 1986,108 en 304.<br />
75 Hingley 2000,20 en 28-29; Schiavone 2000,16-19 en 24; Ankersmit 1986,304; Van der Woude 2000.<br />
76 Hingley 2003,117.<br />
77 Holland 2006,11.<br />
78 Richter 2005,186-187 en 190-195.<br />
79 Vergelijk Reuvens 1819,149-173; Reuvens 1822, vi (Winkelmann); Brongers 2002,91-93.<br />
80 Otterspeer 2007,14-17.<br />
81 Ankersmit 1986,53-54,113-114,176, 196, 225, 227, 264 en 314; Ankersmit 1990,133; Fukuyama 1992,14; Renfrew en Bahn<br />
2004,26,28 en 480; MacMillan 2010,15 en 63.<br />
82 Inleiding Wallace-Hadrill in Rich en Wallace-Hadrill 1991,ix; Jongman 2007a,502.<br />
83 Reuvens 1822,x; Kocka 1977,15; Brongers 2002,91-93; Van Rossem 2004,8.<br />
84 Reuvens 1819; Reuvens 1822,ix; Brongers 2002,91-93; Buijtendorp 2007b,61; Langereis 2007,234-235.<br />
27