04.05.2013 Views

Bijlage: acta-1978.pdf - Kerkrecht

Bijlage: acta-1978.pdf - Kerkrecht

Bijlage: acta-1978.pdf - Kerkrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

en zorgvuldig te bewaren geheel van onderscheiden plaatsen, funkties en relaties en aldus juist het tegendeel<br />

van het eren van de zusters der gemeente?<br />

Ongetwijfeld is het 'stemmen' een vorm van 'spreken' in de gemeente.<br />

Wat is dan in dit verband de betekenis van de teksten, waarin de apostel Paulus de wil van God terzake van<br />

het spreken van de vrouwen bekend maakt? Strijdt het 'stemmen' met het zwijggebod uit 1 Kor. 14: 34, met<br />

de vereiste 'onderdanigheid' (f 'ondergeschiktheid') en het 'rustig-zijn' uit 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 11, 12 en<br />

met het verbod van het 'gezag oefenen' uit 1 Tim. 2: 12?<br />

Deputaten zijn van mening dat thans allereerst het spreken van de Schrift inzake de 'ondergeschiktheid'<br />

overwogen moet worden.<br />

3.2. 2. De Heilige Schrift spreekt in allerlei verbanden van de 'onderdanigheid' en 'ondergeschiktheid' (resp.<br />

'het zichzelf onderschikken') in de menselijke relaties.<br />

De vrouw moet zich schikken onder de man (Ef. 5: 22, 24; Kol. 3: 18; Tit. 2: 5; 1 Petr. 3: 1 ,5), onderdanen<br />

onder de overheid (Rom. 13: 1, 5; Tit. 3: 1; 1 Petr. 2: 13), kinderen onder de ouders (Luk. 2: 51; 1 Tim. 3: 4),<br />

slaven onder hun heer (Tit. 2: 9; 1 Petr. 2: 18). Zelfs wordt in de Schrift gesproken van de Zoon van God, die<br />

zich onderwerpen zal aan de Vader (1 Kor. 15: 28).<br />

Ten aanzien van de vrouwen in de gemeente treffen we het woord ook aan in 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 11.<br />

Voorts wordt in het algemeen ten aanzien van de verhoudingen in de gemeente dit woord gebruikt in 1 Kor.<br />

6: 16; Ef. 5: 21 en 1 Petr. 5: 5 (waar het woord een duidelijke relatie heeft met de 'nederigheid', waardoor<br />

ieders leven getypeerd moet zijn).<br />

Volledigheidshalve wijzen we tenslotte op 2 Kor. 9: 13 en Gal.2: 5<br />

3.2.1. Dit 'zichzelf onderschikken' is niet een zaak van passief star onderworpen-zijn aan rivalen of machten,<br />

waartegen men niet opgewassen is. Evenmin is het een uiterlijke houding van slaafse onderworpenheid of<br />

een zaak van dwangmatige nederigheid of schuwe teruggetrokkenheid.<br />

Het gaat in dit alles om een christelijke aktiviteit, waartoe men van harte bereid is, omdat men<br />

God en Christus kent, de Naam van God wil hoog houden in de wereld en de zaak van Christus niet wil<br />

tegenstaan.<br />

Dat blijkt wel uit de woorden, die wij voortdurend in de omgeving van de vermaningen tot<br />

'onderworpenheid' tegenkomen.<br />

a. Die onderworpenheid is een zaak van vrees.<br />

In de behartiging van de menselijke relaties moeten wij God vrezen (1 Petr. 2: 17, vgl. ook 1 Petr. 3: 15).<br />

Wie niet weet te buigen voor mensen, buigt niet voor God en heeft geen respekt voor God.<br />

De vrouwen moeten hun man vrezen (Ef. 5: 33) en in vrees leven (1 Petr. 3: 2).<br />

De slaven moeten hun meester vrezen (1 Petr. 2: 18; Ef. 6: 5; Kol. 3: 22) en de onderdanen de overheid<br />

(vgl. Spr. 24: 21).<br />

De gemeenteleden, die elkaar onderdanig moeten zijn, behoren dat te doen 'in de vreze van Christus' (Ef.<br />

5: 21).<br />

b. Dit vrezen ligt op zijn beurt dicht tegen die andere aktiviteit aan, die de Schrift het eren noemt.<br />

Wij behoren allen te eren, met name de koning (1 Petr. 2: 17; Rom. 13: 7); slaven behoren hun meester te<br />

eren (1 Tim. 6: 1) en kinderen hun ouders (Ex. 20: 12, het vijfde gebod, vgl. ook Matth. 15: 4, 19: 9;<br />

Mark. 7: 10, 10: 19; Luk. 18: 20; Ef. 6: 2; Kol. 3: 20). Gemeenteleden behoren de ambtsdragers te eren (1<br />

Tim. 5: 17) en elkaar te eren (1 Kor. 12: 23, 24) en de weduwen te (honor)eren (1 Tim. 5: 3).<br />

Bij dit eren gaat het met name om het erkennen van de plaats en (ambtelijke) waardigheid van de ander<br />

(eer als ambt b.v. in Hebr. 3: 3, 5: 4 en wellicht ook in 2: 7-9).<br />

3.2.2. De wortel, waaruit al deze christelijke aktiviteiten voortkomen, is de kennis van het geloof omtrent de<br />

heerschappij van God en Christus. God is de Rechter over het leven en Christus woont in de gemeente als<br />

Heer, vgl. het 'in de Here' in Ef. 6: 1; Kol. 3: 18, 20 en de uitdrukkelijke vermelding van Christus,, die men<br />

in de menselijke verhoudingen moet kennen en liefhebben: Ef. 5: 21 en 22; 6: 5-8; Kol. 3: 22; 1 Petr. 2: 13,<br />

18-21 (het is een zaak van de navolging van Christus).<br />

Men kent Christus en verwacht Hem, die naar recht zal oordelen (Ef. 6: 8) en dat geeft kracht om in geloof,<br />

hoop en liefde in de menselijke verhoudingen aan ieder te geven, waarop hij of zij recht heeft. Als vrije<br />

mensen, die slaven van God geworden zijn, doet men dat (1 Petr.2: 16); het is een zaak van 'goede werken'<br />

en een 'vooraanstaan' daarin (Tit. 3: 1, 3).<br />

Men voegt zich van harte in in een orde, waarvan men door het geloof weet, dat God - de Schepper en<br />

Verlosser van het leven - haar stelde en bewaakt.<br />

3.2.3. Het doel is de bevordering van Christus' zaak op aarde, het demonstreren van de kracht van het<br />

verloste leven. Heel duidelijk blijkt dat b.v. in Tit. 2: 5, 8; 1 Petr. 2: 12; 3: 1, 2 en ook in Tit. 2: 9 en 1 Petr. 2:<br />

18, waar de schrijvers uitvoerige uiteenzettingen over het verlossingswerk van Christus aan hun

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!