eerste gezang

468 GODS GROOTHEID IN KB
Bevindt zij zich in rust, of is ze in bezigheden.
Daar is een paal en perk in 't groote Rijk der Zeden;
Zoo ras een fterveling dat perk te buiten gaat,
En toomloos overholt, is alles aanftonds kwaad;
Maar alles is ook goed, wil hij daar ftaande blijven:
Ja zijne driften zelfs, die hem geftadig drijven,
Zijn dan als Deugden, die een kenner in hem mint,
En zeer verwonderbaar en prijzenswaardig vindt.
Dus is het wonderfpel, in ons, van onze togten,
Naar maate, dat ons haar indrukfels overmogtcn.
Laat ons haar dwingen, zij zijn nuttig, en tot lust.
Laat ons haar temmen, dan, dan is ons hart gerust,
't Is God zelf, die 't aan ons gebiedt, 6 ftervelingen!
Gij kunt door zijn genade en hulp uw hart bedwingen
En voorts u zeiven door des Heilands zoen en kracht,
't Geluk bereiden, daar uw hart altoos naar tracht.
12^ JE* .••t'
>I? Vf! Tjf
Door alle zaaken, die men is aan 't leeven fchuldig
En die zoo noodig voor ons zijn als menigvuldig,
Wordt fteeds de fterveling vermaand tot naarftigheid;
Zij oopnen voor 't vernuft een veld, wijduit-gebreid,
Waarvan