21.06.2015 Views

I

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

aar (bijvoorbeeld locatie I), ook afhankelijk zijn van andere gebieden in de hersenen (locaties<br />

II en III). In de onderste helft van deze figuur worden drie niveaus van functionele organisatie<br />

onderscheiden, namelijk hersenanatomie (niveau 1), neurale computaties (niveau 2) en gedragscomponenten<br />

(niveau 3). Het laagste niveau bestaat weer uit drie anatomische gebieden,<br />

aangeduid als I, II en III. Deze vormen evenals in figuur 5.1, weer kruispunten van grotere<br />

functionele netwerken. Figuur 5.2 toont ook dat er tussen anatomie, neurale computaties en<br />

gedrag niet sprake is van een één-op-één relatie. Laat bijvoorbeeld gedrag, in de figuur aangeduid<br />

als alfa, corresponderen met een functie als visuospatiële aandacht, die bestaat uit<br />

drie deelcomponenten, 1, 2 en 3. Deze vertegenwoordigen respectievelijk: exploratief<br />

gedrag, perceptuele representaties en motivationele processen. Deze drie subvormen van<br />

aandacht zijn met drie verschillende neurale computaties verbonden, aangeduid als a1, a2 en<br />

a3 (de middelste laag in het model), die respectievelijk worden uitgevoerd in de gebieden I, II<br />

en III. Deze drie gebieden zouden bijvoorbeeld kunnen corresponderen met respectievelijk de<br />

frontale oogvelden, de posterieure pariëtale schors en de gyrus cinguli van het limbisch systeem.<br />

De hoofdverbindingen zijn daarbij in het model aangegeven met dikke lijnen. Zo geeft<br />

de dikke lijn tussen a1 en gebied I aan dat computaties van a1 (bijvoorbeeld: het vastleggen<br />

van de coördinaten van exploratieve oogbewegingen) vooral in gebied I, de frontale oogvelden,<br />

worden uitgevoerd. De functie van a1wordt echter ook voor een deel uitgevoerd in gebieden<br />

II en III, het pariëtale gebied en de gyrus cinguli (aangegeven met dunne lijnen).<br />

Dit voorbeeld maakt dus duidelijk dat zelfs basale neurale computaties niet altijd op één specifieke<br />

locatie hoeven te worden uitgevoerd, maar met verschillende anatomische structuren<br />

kunnen zijn verbonden. Omgekeerd laat het voorbeeld zien dat anatomische eenheden (I, II<br />

en III) meerdere computationele functies vervullen. Zo reageert gebied MT (of V5) in de visuele<br />

schors selectief op beweging, maar speelt het ook een rol in het onderscheid van vormen<br />

tegen hun achtergrond. In de bovenste helft van figuur 5.3 is complex gedrag alfa uitgebeeld<br />

als een topologisch landschap. Hierbij is aan de basis van de figuur niet alleen van functie A,<br />

maar ook van andere computationele functies zoals B,C en D, en verschillende anatomische<br />

gebieden (gebieden I, II, III en IV) uitgegaan. Het specifieke karakter van gedragsfuncties<br />

komt tot uiting in de opsplitsing van alfa in drie subcomponenten, die zijn uitgebeeld als drie<br />

heuveltoppen in het landschap. Deze corresponderen respectievelijk met de anatomische<br />

gebieden I, II, en III. Anderzijds blijkt het diffuse karakter van de gedragscomponenten<br />

uit de geringe spatiële resolutie of 'scherpte' van deze heuvels. De voet van de heuvels<br />

strekt zich namelijk ook uit over aangrenzende anatomische gebieden, waarmee niet alleen<br />

functie A, maar ook functies B en C zijn geassocieerd. Dit laatste illustreert dat gedrag noch<br />

volledig aan het holistische principe van equipotentialiteit, noch volledig aan het strikt lokale of<br />

modulaire principe beantwoordt: het heeft namelijk zowel kenmerken van locale als van gedistribueerde<br />

representaties.<br />

119

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!