AC 09 2008 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
AC 09 2008 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
AC 09 2008 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Nr. 491 - 22.9.08 HOF VAN CASSATIE 20<strong>09</strong><br />
hier voor herhaald wordt beschouwd, deze beginselen toe op onderhavige zaak, rekening<br />
houdend met de omstandigheden van de zaak (pp. 21 e.v.), er onder meer op wijzend dat<br />
in werkelijkheid haar ongeveer volledige omzet van twee jaar werd teruggevorderd, wat<br />
onmiskenbaar haar faillissement tot gevolg zou hebben.<br />
Door de enkele verwijzing naar en overname van het advies van het openbaar ministerie,<br />
waarin gesteld werd dat het vaststaande rechtspraak is dat het rechtsmisbruik niet kan<br />
leiden tot een beleid dat strijdig is met de wet,<br />
- miskent het arbeidshof zijn motiveringsverplichting, door met name niet te antwoorden<br />
op bovengenoemde regelmatige aanvoeringen in conclusies waarin uiteengezet werd<br />
waarom deze beschouwer van het openbaar ministerie niet kon worden aanvaard (schending<br />
van artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet);<br />
- miskent het arbeidshof het verbod om uitspraak te doen bij wege van algemene en als<br />
regel geldende beschikking, nu het zijn beslissing louter steunt op vaststaande rechtspraak,<br />
zonder weer te geven om welke motieven het deze rechtspraak kon bijtreden<br />
(schending van artikel 6 van het Gerechtelijk Wetboek);<br />
- miskent het arbeidshof het algemeen rechtsbeginsel inzake het verbod van rechtsmisbruik,<br />
nu het niet weergeeft waarom de uitoefening van een recht, weze het in overeenstemming<br />
met de wet, in de door de eiseres geschetste omstandigheden van de zaak, verenigbaar<br />
is met de manier waarop een redelijk en voorzichtig persoon, geplaatst in dezelfde<br />
omstandigheden, zou handelen (schending van het algemeen rechtsbeginsel inzake het<br />
verbod van rechtsmisbruik voor zoveel als nodig van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek)<br />
en inzonderheid niet antwoordt op eiseres’ aanvoering dat de uitoefening van de<br />
vordering een buitensporig nadeel berokkende aan de eiseres en een miskenning inhield<br />
van de proportionaliteitsregel (schending van artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet).<br />
Door het louter verwerpen, in het dispositief van het arrest, van de “andere en strijdige<br />
conclusies”, komt het arbeidshof niet tegemoet aan zijn motiveringsverplichting in het<br />
licht van de omstandige, hierboven weergegeven en samengevatte aanvoeringen van eiseres<br />
in conclusie, nu het nalaat de redenen aan te geven waarom het hiertoe besluit (schending<br />
van artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet). Minstens stelt het het Hof zodoende<br />
in de onmogelijkheid om zijn wettigheidscontrole terzake uit te oefenen (schending<br />
van artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet).<br />
Het arbeidshof kon derhalve niet wettig de terugvordering lastens de eiseres gegrond<br />
verklaren (schending van artikel 164, inzonderheid eerste en tweede lid, van de gecoördineerde<br />
wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige<br />
verzorging en uitkeringen (coördinatie bij koninklijk besluit van 14 juli 1994 houdende<br />
coördinatie van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling<br />
voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen), zoals vervangen<br />
bij wet van 20 december 1995).<br />
Tweede onderdeel<br />
In zoverre het bestreden arrest aldus zou moeten worden gelezen - quod non - dat het<br />
arbeidshof, door de overname van het advies van het auditoraat-generaal, de hiervoren<br />
aangehaalde en samengevatte verweermiddelen van de eiseres inzake het rechtsmisbruik<br />
in hoofde van de verweerders bij het instellen van de terugvorderingen heeft beantwoord<br />
door de vaststelling dat er “anderzijds (...) in het kader van het (huidig) geschil ook geen<br />
afzonderlijke vorderingen ingesteld (worden) op grond van onrechtmatige daad, zodat de<br />
verschillende middelen en argumenten van (de eiseres en mevrouw Martin) niet relevant<br />
zijn tot oplossing van het aangebrachte geschil” (arrest p 21, nr. 5.3.2.5., laatste alinea), en<br />
deze overweging aldus zou moeten worden begrepen dat het arbeidshof opmerkt dat de eiseres<br />
en mevrouw Martin geen vordering stelden tegen de verweerders wegens onrecht-