AC 09 2008 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
AC 09 2008 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
AC 09 2008 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Nr. 461 - 11.9.08 HOF VAN CASSATIE 1905<br />
Tussen de partijen bestaat er geen betwisting over de toepassing van die bepaling, zodat<br />
de opdrachtgever moet worden gecrediteerd voor de bedragen die werden betaald aan de<br />
aannemer, die recht heeft op de objectieve waarde van de bouwwerken, in materiaal en arbeidsloon.<br />
Bij de raming van die waarde moet rekening worden gehouden met de minderwaarden,<br />
te wijten aan de fouten en gebreken die een weerslag hebben op de uitgevoerde<br />
werkzaamheden, alsook met de kostprijs van de herstellingen die verricht zullen moeten<br />
worden, en met de vergoeding voor de genotsstoornis die genoemde werkzaamheden zullen<br />
kunnen teweegbrengen".<br />
En, na te hebben vastgesteld dat de partijen het niet eens zijn over het bedrag van de<br />
door de eisers aan de verweerder betaalde voorschotten - en waarvan laatstgenoemde teruggave<br />
verschuldigd is -, beslist het arrest dat het bewijs van de betaling, door de eisers,<br />
van het bedrag van 1.800.000 frank, als voorschot op de werkzaamheden in het pand te<br />
Groot-Bijgaarden, niet is geleverd door laatstgenoemden, die dat bewijs moeten leveren.<br />
Bijgevolg houdt het arrest geen rekening met dat voorschot - waarvan de eisers geen<br />
bewijs van betaling leveren - in de berekening van de wederzijdse teruggaven die het gevolg<br />
zijn van die nietigheid van de aannemingsovereenkomsten en in de veroordeling van<br />
de verweerder tot betaling van 11.354,24 euro aan de eisers.<br />
Het arrest baseert zich daartoe op de volgende redenen:<br />
"Om te bewijzen dat (de eisers) het bedrag van 1.800.000 frank werkelijk hebben betaald,<br />
voeren zij aan dat (de verweerder) in de afrekening die voorkomt in zijn gedinginleidende<br />
dagvaarding van 16 februari 1994 erkend heeft een dergelijk bedrag te hebben<br />
ontvangen. (De eisers) voeren aan dat (de verweerder) duidelijk een onderscheid maakt<br />
tussen de beide bouwplaatsen en voor die in Sint-Agatha-Berchem. Aldus vermeldt hij dat<br />
de opdrachtgever na de betaling van 6.000.000 frank de overeenkomst heeft ontbonden op<br />
grond van artikel 1794 van het Burgerlijk Wetboek en dat m.b.t. de bouwplaats in Groot-<br />
Bijgaarden het werk was betaald tot het bedrag van 1.800.000 frank.<br />
(De eisers) wijzen erop, enerzijds, dat die gegevens van de dagvaarding door hun raadsman<br />
in herinnering werden gebracht tijdens het deskundigenonderzoek zonder protest uit<br />
te lokken bij de (verweerder) of diens raadsman, en, anderzijds, dat melding is gemaakt<br />
van die betalingen in (verweerders) conclusie in eerste aanleg die op 14 september 1995 is<br />
neergelegd.<br />
Volgens (de eisers) is er dus een gerechtelijke bekentenis betreffende de kwestieuze betaling<br />
van 1.800.000 frank.<br />
(De verweerder) betwist dat bedrag te hebben ontvangen en houdt staande dat de vermeldingen<br />
in de dagvaarding niet kunnen gelden als een gerechtelijke bekentenis van zijnentwege,<br />
aangezien dat document werd opgesteld door zijn raadsman die geen bijzondere<br />
volmacht had gekregen om bekentenissen af te leggen.<br />
De bekentenis, als bewijsmiddel, moet uitgaan van de partij waartegen zij wordt aangevoerd<br />
of van haar bijzondere gevolmachtigde. Met toepassing van de artikelen 440 en 850<br />
van het Gerechtelijk Wetboek heeft een advocaat niet het recht om namens zijn cliënt een<br />
bekentenis te doen, tenzij laatstgenoemde daartoe een bijzondere volmacht heeft verleend,<br />
wat hier niet het geval is geweest.<br />
Er valt overigens op te merken dat de bedragen die in de dagvaarding zijn vermeld,<br />
daarin voorkomen onder voorbehoud van verhoging of verlaging in de loop van het geding,<br />
wat impliceert dat ze niet het definitieve kenmerk vertonen dat de (eisers) eraan willen<br />
verlenen.<br />
Het is bovendien verbazingwekkend dat laatstgenoemden niet het geringste schriftelijk<br />
bewijs hebben bijgehouden van de overhandiging van bedragen van een dergelijke omvang".