18.01.2014 Views

IRE-RA 2003-00 - IBR

IRE-RA 2003-00 - IBR

IRE-RA 2003-00 - IBR

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Uit het feit dat de heren [Y] en [X] de hoger aangehaalde verklaring zou<br />

afgelegd hebben, kan evenmin besloten worden dat [XYZ] in de uitoefening<br />

van haar revisorale opdracht niet onpartijdig zou zijn geweest.<br />

Daartegenover stelt dat Tuchtcommissie vast dat minstens de schijn werd gewekt<br />

dat [XYZ] niet onpartijdig was in de uitoefening van haar controleopdracht<br />

door daarvoor een vergoeding aan te rekenen die volstrekt onvoldoende is om de<br />

opdracht behoorlijk uit te voeren. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van<br />

de bedrijfsrevisor wordt onder meer gewaarborgd door een vergoeding te bedingen<br />

die voldoende is om de opdracht op behoorlijke wijze uit te oefenen. Door een<br />

opdracht te aanvaarden tegen een vergoeding die kennelijk onvoldoende is, neemt<br />

de revisor een houding aan waardoor bij derden minstens de schijn wordt gewekt<br />

dat hij zijn opdracht niet in alle ernst en onpartijdig zal uitvoeren, dan wel<br />

dat hij zich in een afhankelijke en dus niet langer onpartijdige positie plaatst<br />

tegenover zijn opdrachtgever, waarbij de indruk ontstaat dat de ontoereikende<br />

vergoeding voor de controleopdracht zal gecompenseerd worden door andere, wel<br />

lucratieve opdrachten.<br />

De Tuchtcommissie acht dan ook een inbreuk op artikel 8 van het K.B. van<br />

10 januari 1994 bewezen. De vaststelling dat niet is aangetoond dat [XYZ]<br />

daadwerkelijk tekortgeschoten is in de uitvoering van haar controleopdracht,<br />

doet geen afbreuk aan het bestaan van een inbreuk op dit artikel, omdat het niet<br />

volstaat dat de bedrijfsrevisor onpartijdig is, doch dat bovendien vereist is dat<br />

deze partijdigheid wordt gewaarborgd, hetgeen niet het geval is wanneer hij<br />

voor zijn opdracht een kennelijk onvoldoende vergoeding bedingt.<br />

54. Artikel 11 van het K.B. van 10 januari 1994 bepaalt dat, behoudens de<br />

vergoeding die werd vastgesteld overeenkomstig de wet, de bedrijfsrevisor geen<br />

andere vergoeding, noch voordeel, mag ontvangen, die een rechtstreekse of<br />

onrechtstreekse vergoeding voor de revisorale opdracht zou inhouden, of die ertoe<br />

zou strekken hem een welwillende houding te doen aannemen.<br />

Volgens de Raad blijkt de schending van deze bepaling uit de verklaring van de<br />

heren [Y] en [X] tijdens het onderhoud van 21 maart 1997 met de Commissie<br />

van Toezicht dat voor de opdracht van commissaris-revisor van (A) een zeer<br />

lage vergoeding werd voorzien « om later een geprivilegieerde gesprekspartner te<br />

zijn voor eventuele mogelijke prijsoffertes ». In hun verweerschrift betwisten<br />

[XYZ] en de heer [X] voor het eerst dat dit werd gezegd.<br />

Zonder zich uit te spreken over deze betwisting en over de bewijswaarde van de<br />

niet tegengesproken brief van 21 april 1997, is de Tuchtcommissie van oordeel<br />

XV<br />

<strong>IRE</strong> – <strong>RA</strong>PPORT ANNUEL <strong>2<strong>00</strong>3</strong> 267

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!