Referentiekader geldboetes - Europese Beweging
Referentiekader geldboetes - Europese Beweging
Referentiekader geldboetes - Europese Beweging
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Vanuit de invalshoek van de instrumentele functie van handhavingsstelsels in het kader van<br />
ordeningswetgeving (vgl. de WED), lijkt het accent niet zozeer te liggen op straftoemetingsfacto‐<br />
ren opgevat als instrumenten om zo nodig in complexe gevallen maatwerk te kunnen leveren,<br />
maar op factoren in de zin van instrumenten waarmee de ordeningswetgeving op een doelmati‐<br />
ge wijze kan worden gehandhaafd. Daarbij kan de toelichting bij het oorspronkelijke ontwerp<br />
van de WED (waarnaar in de inleidende paragrafen van dit hoofdstuk werd verwezen) in herin‐<br />
nering worden geroepen. Daarin werd gesteld: “Voor de economische strafrechter zal de reclas‐<br />
seringsvraag veelal nevengeschikt moeten zijn aan deze andere vragen: hoe is zoveel mogelijk<br />
het met het delict verkregen voordeel weg te nemen en de schade te herstellen, door het delict<br />
toegebracht, welke gevaren zijn voor de volkshuishouding te vrezen van de in elk bepaald geval<br />
te duchten recidive en hoe kunnen deze gevaren zo doelmatig worden ondervangen?” En in de<br />
Memorie van Toelichting bij de eerste WED (1947) voegt de minister daaraan nog toe: “De<br />
noodzakelijkheid van streng strafrecht op economisch terrein vindt haar eenvoudige verklaring<br />
in de grote voordelen voor de delinquent en daartegenover de grote nadelen die voor de ge‐<br />
meenschap en voor individuele medeburgers aan economische delicten verbonden kunnen<br />
zijn.” 119<br />
Ook uit het onderzoeksrapport ‘De WED op de helling’ blijkt dat de strafrechtelijke<br />
handhaving van ordeningswetgeving, veelal opgevat als het sluitstuk van de primair bestuurs‐<br />
rechtelijke handhaving van deze ordeningswetgeving, in de eerste plaats een instrumenteel<br />
karakter heeft. Dat blijkt een grote aantrekkingskracht uit te oefenen op verschillende departe‐<br />
menten in die zin, dat ook ordeningswetgeving die niet kan worden gerekend tot de handha‐<br />
vingsstelsels waarvoor de WED van oudsher is bedoeld, er toch in wordt ondergebracht. Het is<br />
hier niet de plaats om uitgebreid in te gaan op deze ontwikkelingen en op de vraag of dat anders<br />
zou moeten. 120 Wel kan daarmee worden onderstreept dat er – wat betreft functies en instru‐<br />
mentarium – kan worden gedifferentieerd tussen diverse typen normenstelsels. Aangenomen<br />
mag worden dat dit ook consequenties heeft voor de vraag welke straftoemetingsfactoren rele‐<br />
vant zijn voor boetstelsels in het kader van ordeningswetgeving. Wat dat laatste betreft kan<br />
worden voortgeborduurd op hetgeen hiervoor al is opgemerkt met betrekking tot de specifieke<br />
aanwijzingen en richtlijnen op het terrein van ordeningswetgeving. Een analyse van deze richt‐<br />
lijnen kan (in descriptieve zin) een aanwijzing opleveren wat betreft de relevantie van de geïn‐<br />
ventariseerde straftoemetingsfactoren voor boetestelsels in het kader van ordeningswetgeving.<br />
Op grond daarvan zal hieronder een selectie worden gemaakt.<br />
Daarbij moet overigens nog eens worden benadrukt dat ook overtredingen van orde‐<br />
ningswetgeving tot complexe straftoemetingskwesties kunnen leiden, zodat daarvoor een boe‐<br />
testelsel dat is gebaseerd op een grofmazig netwerk van straftoemetingscriteria, niet kan vol‐<br />
staan. Enigszins cryptisch geformuleerd: een boetestelsel dient te worden gereserveerd voor dat<br />
type delicten waarvoor geen andere straftoemetingsfactoren van belang zijn dan waarop het<br />
boetestelsel is gebaseerd. Met andere woorden: een grofmazig straftoemetingsstelsel dat is<br />
gebaseerd op enkele ‘primaire’ straftoemetingsfactoren, is alleen geschikt voor eenvoudige<br />
delicten waarbij nuancering niet nodig of wenselijk is, en waarbij – binnen een bepaalde band‐<br />
breedte – geen andere factoren een rol spelen dan de factoren die de grondslag vormen voor<br />
het desbetreffende boetestelsel. Daarmee evolueert de descriptieve inventarisatie van straf‐<br />
toemetingsfactoren tot een prescriptieve selectie, zij het op basis van een analyse van de geïn‐<br />
ventariseerde strafverhogende en ‐verlagende factoren en voorts (gelet op de probleemstelling<br />
119 Kamerstukken II 1947/48, 48 603, nr. 3 p. 12. Zie voorts E. Gritter, G. Knigge en N.J.M. Kwakman, De WED op de helling. Een<br />
onderzoek naar de wenselijkheid de Wet op de economische delicten te herzien, (WODC: Onderzoek en beleid, nr. 234) Den Haag:<br />
Boom Juridische uitgevers 2005. p. 21‐24.<br />
120 Daarvoor zij gewezen naar het desbetreffende rapport zelf.<br />
59