Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Neoadjuvante systemische therapie<br />
Literatuurbespreking:<br />
In de tweede helft van de 20e eeuw was het lokaal uitgebreid mammacarcinoom synoniem met<br />
irresectabel mammacarcinoom. Het bestaan van huidoedeem (peau d’orange), ulceratie, huidsatellieten,<br />
inflammatoir carcinoom (T4), aan elkaar of aan de thoraxwand gefixeerde okselkliermetastasen, klinisch<br />
detecteerbare parasternale kliermetastasen (N2), een combinatie daarvan of infra- of supraclaviculaire<br />
kliermetastasen (N3) of (door de tumorgroei veroorzaakt) lymfoedeem van de arm waren tekenen van<br />
irresectabiliteit. Patiënten met deze stadia van de ziekte hadden na radicale mastectomie of zelfs<br />
supraradicale procedures een zeer slechte prognose en een hoge kans op een locoregionaal recidief<br />
[Haagensen, 1986; Haagensen, 1963; Dahl-Iversen, 1963]. Patiënten werden behandeld met (alleen)<br />
radiotherapie, met een complete responskans van 70-90%, maar een matige lokale controle (50-80%) en<br />
een slechte overleving (30-40%) [van Limbergen, 1990; Borger, 1992; van Tienhoven, 1995]. In de jaren 70<br />
en 80 werd neoadjuvante chemotherapie en chirurgie aan het behandelingsarsenaal toegevoegd ter<br />
verbetering van de locoregionale controle en in de hoop op een betere overleving [Hortobagyi, 2000]. Met<br />
de neoadjuvante chemotherapie werden sommige, aanvankelijk irresectabele tumoren kleiner en<br />
toegankelijk voor chirurgie, en de lokale controle werd beter.<br />
Hoewel grote lokale tumoren (T3;> 5 cm) volgens de laatste TNM classificatie tot stadium II behoren en<br />
qua prognose dichter bij T2N0 tumoren staan dan bij locoregionaal uitgebreide tumoren [Floyd 2006,<br />
Taghian 2006, Mignano 2007] werden ook T3 tumoren toenemend behandeld met neoadjuvante<br />
chemotherapie, chirurgie, radiotherapie en hormonale behandeling (indien hormoonreceptor positief)<br />
[Hortobagyi, 2000; Valero, 1996; Eltahir, 1998]. Bij deze tumoren kon door de neoadjuvante behandeling<br />
de uitgebreidheid van de chirurgie soms beperkt worden. De laatste jaren wordt in toenemende mate<br />
neoadjuvante chemotherapie toegepast bij vroegere stadia mammacarcinoom, bijvoorbeeld bij patiënten<br />
met klinisch positieve lymfklieren en/of grotere T2 tumoren. Sommigen beginnen met neoadjuvante<br />
chemotherapie voor alle patiënten waarvan aan de hand van leeftijd en/of tumorkenmerken op voorhand<br />
kan worden vastgesteld dat adjuvante chemotherapie geïndiceerd is. Voordelen zijn het vaker<br />
mammasparend kunnen behandelen, het in vivo kunnen beoordelen van de gevoeligheid van de tumor<br />
voor de chemotherapie met zonodig het vroegtijdig stoppen of aanpassen daarvan.<br />
Deze nieuwe behandelvolgorde bij het vroege stadium mammacarcinoom heeft ons in de praktijk echter<br />
ook voor een aantal nieuwe dilemma’s geplaatst. Deze dilemma’s betreffen de vraag welke patiënten<br />
ervoor in aanmerking komen, de keuze van de systemische therapie, het beleid indien er sprake is van<br />
afwezigheid van respons of progressie van ziekte, de veiligheid met betrekking tot locoregionale<br />
recidiefkans, de selectie voor en timing van de SWK-procedure, en de uitgebreidheid van lokale<br />
behandelingen chirurgie en radiotherapie.<br />
Er zijn verschillen tussen patiënten met een vroeg stadium (stadium II) en een locoregionaal uitgebreid<br />
(stadium III) mammacarcinoom [Sobin, 2009] met betrekking tot een aantal aspecten van de behandeling.<br />
Een aparte categorie vormt het inflammatoire carcinoom of mastitis carcinomatosa, dat zich kenmerkt door<br />
diffuse roodheid, peau d’orange en eventueel zwelling van de gehele (althans meer dan een derde deel<br />
van de) mamma (TNM Classificatie T4D, stadium III). De vijfjaars overlevingskans wordt wisselend<br />
opgegeven 20-50%, vooral afhankelijk van de definitie die men gebruikt [de Boer, 2000; Yang, 2006;<br />
Abrous-Anane, 2011]. De neoadjuvante en daarop volgende locoregionale behandeling van beide groepen<br />
(stadium II en III) wordt in dit hoofdstuk beschreven. Daar waar nodig worden de verschillen belicht.<br />
Definities:<br />
• Stadium IIA: T0-1N1 of T 2N0<br />
• Stadium IIB: T2N1 of T3N0<br />
• Stadium IIIA: T0-2N2 of T3N1-2<br />
• Stadium IIIB: T4N0-2<br />
• Stadium IIIC: elke TN3<br />
Postoperatieve classificatie wordt weergegeven door een p vóór de T of N classificatie<br />
Post neoadjuvante therapie classificatie door een y vóór de T, de N of de pT of pN classificatie<br />
03/27/2012 <strong>Mammacarcinoom</strong> (<strong>2.0</strong>) 124