Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Richtlijn</strong>: <strong>Mammacarcinoom</strong> (<strong>2.0</strong>)<br />
• Bij door middel van SWK aangetoonde parasternale metastasen;<br />
• Bij parasternale FDG uptake met anatomisch substraat op FDG-PET-CT scan;<br />
• Bij stadium III zonder verdere kennis over mogelijke parasternale afvloed.<br />
Literatuurbespreking:<br />
Na neoadjuvante chemotherapie gelden in principe dezelfde indicaties voor postoperatieve radiotherapie<br />
als bij patiënten die geen neoadjuvante chemotherapie hebben ondergaan. Postoperatieve locoregionale<br />
radiotherapie vermindert het locoregionale recidiefrisico en de lange termijnoverleving bij grote tumoren (≥<br />
T3) en tumoren met meer dan 3 positieve klieren (≥ pN2) [EBCTCG, 2000]. Mogelijk ook bij 1-3 positieve<br />
klieren (pN1) [Overgaard, 1999; Ragaz, 2005]. Wel zijn er enkele onzekerheden. De indicaties voor<br />
radiotherapie na MST of mastectomie met OKD en de regionale kliergebieden zijn traditioneel deels<br />
gebaseerd op de postoperatieve pathologische criteria. Na neoadjuvante therapie zijn deze pathologische<br />
gegevens onbetrouwbaar.<br />
Een studie van 150 patiënten na neoadjuvante chemotherapie en mastectomie met OKD zonder<br />
radiotherapie toonde aan, dat zowel het initieel klinisch stadium als de uiteindelijke pathologische<br />
uitbreiding van de ziekte onafhankelijke voorspellers zijn voor locoregionaal recidief [Buchholz, 2003]. Het<br />
locoregionale recidiefpercentage correleerde met T stadium (T3-4), klinisch stadium (stadium IIIB, IV),<br />
pathologische residuale ziekte (> 2 cm) en positieve klieren na chemotherapie [Buchholz, 2003]. In een<br />
vervolgstudie [Huang, 2004] werden 542 patiënten uit 6 prospectieve studies die neoadjuvante<br />
chemotherapie, mastectomie met OKD en postoperatieve radiotherapie hadden gekregen, vergeleken met<br />
134 patiënten uit dezelfde 6 studies die niet bestraald waren. Hoewel radiotherapie geen gerandomiseerde<br />
variabele was, werd in deze studie gevonden dat radiotherapie de locoregionale controle verbeterde voor<br />
patiënten met klinisch T3 en T4 tumoren, stadium > IIB (T2N1, T3N0) en pathologische residuale ziekte > 2<br />
cm. Tevens werd in deze studie gevonden dat radiotherapie de ziektespecifieke overleving verbeterde bij<br />
stadium > IIIB, cT4 en 4-10 positieve klieren. Ook hier werd gevonden dat patiënten met stadium III die een<br />
pCR hadden nog steeds een hoog locoregionaal recidief risico hadden. De studie van McGuire (2007)<br />
onderzocht 226 patiënten die een pCR hadden na neoadjuvante chemotherapie. Radiotherapie gaf geen<br />
verbetering van de locoregionale controle voor patiënten met stadium I en II ziekte, echter de tienjaars<br />
lokale controle voor stadium III patiënten werd significant verbeterd met radiotherapie (7,3% vs. 33%;<br />
p=0,004). Ook was postoperatieve radiotherapie geassocieerd met verbetering van de ziektevrije en totale<br />
overleving (totale overleving 77% vs. 33%; p=0,002).<br />
Een prospectieve studie naar 132 stadium I en II patiënten die neoadjuvante chemotherapie kregen<br />
gevolgd door mastectomie met OKD zonder radiotherapie toonde aan dat patiënten met stadium cT3 of<br />
ypT3 tumoren of ypN2-3 een hoog locoregionaal recidief risico hadden. Patiënten met stadium I en II<br />
tumoren met 1-3 positieve klieren na chemotherapie hadden een beperkt locoregionaal recidief risico<br />
[Garg, 2004]. In deze serie werd ook leeftijd onder de 40 jaar als risicofactor voor locoregionaal recidief<br />
gevonden. Downstaging door neoadjuvante chemotherapie lijkt dus niet te leiden tot een betere lokale<br />
controle [Bucholz, 2003, Huang 2004]. Daarom lijkt het gerechtvaardigd om voor patiënten die na<br />
neoadjuvante chemotherapie een pN1 classificatie hebben (1-3 positieve okselklieren) postoperatieve<br />
radiotherapie te adviseren [Bucholz, 2008].<br />
Regionale behandeling<br />
De plaats en uitgebreidheid van behandeling van de regionale kliergebieden na neoadjuvante systemische<br />
therapie is nog minder duidelijk dan bij primair geopereerd mammacarcinoom. Het al of niet aanwezig zijn<br />
van regionale metastasen is van prognostisch belang. Omdat na neoadjuvante systemische behandeling<br />
downstaging kan optreden wordt geadviseerd om de regionale klierstatus middels cytologische punctie van<br />
klinisch of echografisch verdachte klieren en/of SWK-procedure vóór aanvang van de neoadjuvante<br />
behandeling vast te leggen. Net als bij primair geopereerde ziekte is het aantal regionale recidieven na<br />
neoadjuvante behandeling opvallend klein. In een review en retrospectieve analyse van meer dan 4.000<br />
patiënten uit het MDAH werd een okselrecidief percentage gevonden van 1%, en werd literatuur geciteerd<br />
met okselrecidiefpercentages tussen 1,0 en 2,1% na chirurgie en tussen 0,8 en 3,1% na radiotherapie.<br />
[Newman, 2000]. In een Franse studie van 250 patiënten (waaronder 110 met klinisch palpabele<br />
okselklieren) die uitsluitend met neoadjuvante chemotherapie en radiotherapie behandeld werden, traden<br />
slechts 6 okselklierrecidieven op (2,4%) [Jacquillat, 1990]. Er zijn geen gerandomiseerde trials die de<br />
optimale behandeling van de regionale kliergebieden na neoadjuvante systemische therapie onderzoeken.<br />
De werkgroep is daarom van mening dat de standaard behandeling (alsof geen neoadjuvante behandeling<br />
03/27/2012 <strong>Mammacarcinoom</strong> (<strong>2.0</strong>) 133