Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Richtlijn</strong>: <strong>Mammacarcinoom</strong> (<strong>2.0</strong>)<br />
aantal diagnostische excisiebiopsieën is daardoor sterk afgenomen. Het voordeel is de geringe invasiviteit,<br />
het nadeel is dat de laesie niet in zijn geheel pathologisch wordt onderzocht. Het is dus van groot belang,<br />
dat de punctie representatief is.<br />
Foutpositieve resultaten zijn ook in histologische biopten mogelijk; ook bij gebruik van deze biopten dient<br />
het beleid daarom vastgesteld te worden na multidisciplinair overleg. Representativiteit van histologische<br />
biopten van mammografische afwijkingen met microcalcificaties moet gecontroleerd worden door een<br />
specimenfoto. Bij de diagnose DCIS in een histologisch biopt is er een substantiële kans op invasief<br />
carcinoom bij excisie.<br />
Eenduidig benigne PA-diagnose<br />
Indien correlerend met kliniek en beeldvorming is bij een eenduidig benigne PA-diagnose aanvullende<br />
diagnostiek of controle niet noodzakelijk. Eenduidig benigne PA-diagnoses zijn: hamartoom, fibroadenoom,<br />
tubulair adenoom, benigne hyperplasie, scleroserende lobulaire hyperplasie, fibro-cysteuze veranderingen,<br />
ductectasieën, apocriene metaplasie, pseudoangiomateuze stromahyperplasie, normaal of fibreus<br />
mammaweefsel [Jacobs, 2006; Johnson, 2009; Hargaden, 2008].<br />
Niet-eenduidig benigne PA-diagnose<br />
Daarnaast zijn er PA-afwijkingen die gelden als een risicofactor om een maligniteit te ontwikkelen (zie<br />
Risicofactoren buiten het landelijk bevolkingsonderzoek) en PA-afwijkingen, die kunnen samengaan met<br />
DCIS in de directe nabijheid van de verkregen biopsie, waarbij de biopsie dus als mogelijk<br />
niet-representatief wordt geacht voor de gehele afwijking. Deze 2 categorieën overlappen en de grootte<br />
van het risico is moeilijk vast te stellen, omdat de gepubliceerde series alle klein en retrospectief zijn.<br />
Beleidsbepaling is het moeilijkste als er sprake is van een BI-RADS 4 afwijking of BI-RADS 4<br />
microcalcificaties. Het onderstaande is voornamelijk gebaseerd op Elston (2000), van de Vijver (2003),<br />
Jacobs (2006), Johnson (2009), Lopez-Garcia (2010) en Jain (2011). Genoemde literatuur maakt duidelijk<br />
dat er internationaal niet in alle gevallen consensus is inzake het classificeren van bepaalde laesies en de<br />
klinische consequenties bij een niet eenduidig benigne pathologiediagnose.<br />
• Atypische ductale hyperplasie (ADH)<br />
Omdat een veel gehanteerd criterium voor ADH gebaseerd is op de grootte van de afwijking, is het<br />
strict genomen niet goed mogelijk om de diagnose ADH op basis van een naaldbiopt te stellen.<br />
Bovendien is er aanzienlijke interobservervariatie bij het diagnosticeren van ADH en zijn de in ADH<br />
aangetroffen afwijkingen geheel overeenkomstig met die in DCIS graad I. In studies waarbij wel<br />
gebruik werd gemaakt van de diagnose ADH op basis van een biopt, worden percentages<br />
bijkomende DCIS beschreven van 18%-87% bij gebruik van 14G naalden en van 10-39% bij<br />
gebruik van 9-11G naalden. In ongeveer een kwart hiervan wordt ook invasief carcinoom gezien.<br />
Er is een duidelijke relatie tussen het mammografisch beeld van de microcalcificaties en de<br />
pathologie. Als zogenaamde ADH werd aangetroffen in biopten waarbij alle microcalcificaties<br />
waren verwijderd, was de underestimate rate (de kans op het missen van een DCIS met mogelijke<br />
invasieve component) verwaarloosbaar klein. Als ADH werd gediagnosticeerd bij minder dan 2 foci<br />
of bij incomplete verwijdering van een gebied kleiner dan 21 mm, was de underestimate rate 4%.<br />
Bij meer dan 2 foci en incomplete verwijdering bedroeg de underestimate rate 38%. Als sprake<br />
was van 4 foci of meer, werd een underestimate rate van 87% beschreven.<br />
• Cylindercellaesies<br />
Deze laesies kunnen worden aangetroffen in biopsien van microcalcificaties. Vooral als er sprake<br />
is van celatypie, kan de laesie geassocieerd zijn met laaggradig DCIS. Het risico is vergelijkbaar<br />
met atypische lobulaire hyperplasie en ADH.<br />
• Ductaal Carcinoom in Situ<br />
Dit is een maligne diagnose, de underestimate rate met betrekking tot invasieve groei bedraagt<br />
10-38%. De kans neemt toe bij hooggradig DCIS, als comedo-necrose wordt gezien of als de<br />
afwijking gepaard gaat met een solide of palpabele component. De kans op een invasief carcinoom<br />
is bij laaggradig DCIS vergelijkbaar met een bij toeval gevonden LCIS.<br />
• Lobulaire neoplasie (Atypische Lobulaire Hyperplasie en Lobulair Carcinoma in Situ)<br />
Deze afwijkingen hebben meestal geen radiologisch substraat en kunnen daarom als<br />
toevalsbevindingen worden beschouwd. Als marker voor een verhoogd risico op<br />
mammacarcinoom hoeven ze niet geexcideerd te worden, er kan worden volstaan met<br />
mammografische controle.<br />
Uitzonderingen, waarbij wel excisie moet plaatsvinden:<br />
♦ Als ze voorkomen in combinatie met ADH (underestimate rate voor DCIS en IDC oplopend<br />
03/27/2012 <strong>Mammacarcinoom</strong> (<strong>2.0</strong>) 87