Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Richtlijn</strong>: <strong>Mammacarcinoom</strong> (<strong>2.0</strong>)<br />
Sensitiviteit / specificiteit<br />
De systematische review van Lord (2007) is kwalitatief het beste uitgevoerd en levert daarom de meest<br />
betrouwbare schatting van de diagnostische accuratesse van MRI voor deze indicatie. Hieruit blijkt dat, op<br />
basis van 5 studies, de sensitiviteit stijgt als MRI wordt toegevoegd aan mammografie, namelijk 58%<br />
(95%CI 47-70) incrementele sensitiviteit. In absolute termen is de sensitiviteit van MRI in combinatie met<br />
mammografie 94% (95%CI 86-98).<br />
De specificiteit was te heterogeen om te kunnen poolen in een meta-analyse; voor MRI in combinatie met<br />
conventionele testen varieerde deze tussen 77-96%. De auteurs schatten dat er per 1.000 screens 10-24<br />
extra carcinomen worden opgespoord door MRI toe te voegen.<br />
Twee studies gepubliceerd na deze systematische review bevestigen deze resultaten voor sensitiviteit en<br />
specificiteit [Bigenwald, 2008; Kuhl 2010]. Echter Hoogerbrugge (2008) rapporteert een veel lagere<br />
sensitiviteit van 71% voor MRI in combinatie met mammografie en 60% voor enkel MRI. De reden voor<br />
deze lagere sensitiviteit is onduidelijk. Weinstein (2009) vond een sensitiviteit voor MRI van 71% en een<br />
specificiteit van 79%.<br />
Afkapwaarden<br />
In de systematische review van Warner (2008) is de sensitiviteit van MRI bij BIRADS 3 niet significant<br />
verschillend van die bij BIRADS 4; de specificiteit is wel significant lager bij BIRADS 3 dan bij BIRADS 4<br />
(86% vs. 96%). Bigenwald (2008) rapporteert ook de sensitiviteit volgens BIRADS score, met een<br />
schijnbare trend van dalende sensitiviteit bij stijgende BIRADS score maar met grote onnauwkeurigheid<br />
omwille van de kleine steekproefgrootte. Deze studie rapporteert geen cijfers voor specificiteit.<br />
Subgroepen<br />
Bigenwald (2008) rapporteert de sensitiviteit van MRI vs. mammografie per densiteit van het<br />
mammaweefsel. Helaas is deze studie klein en dus zijn de schattingen imprecies. Hun resultaten tonen<br />
een mogelijke trend van dalende sensitiviteit met stijgende densiteit van het mammaweefsel, maar de<br />
betrouwbaarheidsintervallen zijn heel wijd waardoor de trend niet significant is.<br />
Sommige studies includeerden enkel vrouwen met een BRCA1/2 mutatie [Hoogerbrugge, 2008], andere<br />
includeerden vrouwen met een verhoogd risico, op basis van een mutatie of familiaire belasting<br />
[Bigenwald, 2008; Kriege, 2006; Kriege, 2007], of mammacarcinoom in de eigen voorgeschiedenis [Kuhl,<br />
2010; Weinstein, 2009]. Er is geen duidelijk verschil in sensitiviteit en specificiteit tussen deze verschillende<br />
groepen, de heterogeniteit binnen elke groep is minstens even belangrijk als de heterogeniteit tussen de<br />
groepen: Hoogerbrugge en Weinstein rapporteren voor MRI een sensitiviteit van 60% en 71%<br />
respectievelijk, terwijl de andere studies een sensitiviteit rapporteren tussen 57-100%.<br />
Ronde-effect<br />
Alle studies includeerden vrouwen met verhoogd risico, welke in vele gevallen al een mammografie<br />
ondergingen voor de start van de studie, maar nog nooit een MRI. Hierdoor wordt de vergelijking tussen<br />
MRI en mammografie verstoord, omdat het voor MRI de eerste ronde is waarbij prevalente tumoren<br />
worden gevonden terwijl het voor mammografie niet meer de eerste ronde is.<br />
Twee studies evalueerden een mogelijk ronde-effect [Hoogerbrugge, 2008; Kriege, 2006]. De eerste studie<br />
vond een daling van het aantal positieve MRI scans, namelijk 18% na de eerste ronde en 9% in de<br />
daaropvolgende ronden. Kriege (2006) vond een significante trend (p