Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Richtlijn: Mammacarcinoom (2.0) - Kwaliteitskoepel
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Richtlijn</strong>: <strong>Mammacarcinoom</strong> (<strong>2.0</strong>)<br />
aantoonbaar meer symptomen [Ganz, 1996]. Andere psychosociale klachten kunnen echter veel langer<br />
duren, zoals de angst dat de kanker terugkomt, een negatief lichaamsbeeld of problemen in de seksualiteit.<br />
Deze klachten vertalen zich in onderzoek echter niet zonder meer in een slechtere beoordeling van de<br />
eigen kwaliteit van leven [Ganz, 1996; Gulliford, 1997].<br />
Meer risico lopen jonge borstkankerpatiënten, patiënten die radio- en/of chemotherapie kregen, zij die al<br />
emotioneel kwetsbaar waren vóór de diagnose, patiënten met comorbiditeit, patiënten die onvoldoende<br />
sociale steun ervaren, en patiënten met een laag inkomen. Confrontatie met borstkanker laat ook positieve<br />
effecten zien zoals posttraumatische groei en “benefit finding” [Mols, 2005].<br />
Inmiddels lijkt de vroeger gedocumenteerde verhoogde kans op hart- en vaataandoeningen, geassocieerd<br />
met radiotherapie, minder groot bij de radiotherapietechnieken die tegenwoordig worden gebruikt. De late<br />
bijwerkingen van radiotherapie hebben consequenties voor de nazorg: radiofibrose heeft invloed op<br />
bewegen en vergroot het risico op lymfoedeem [Collette, 2008]. De kwaliteit van leven vertoont dan ook<br />
grote onderlinge verschillen [Vaittinen, 2000; Hayes, 2007; Montazeri, 2008].<br />
De literatuur laat zien dat partners, net als patiënten, reageren met verhoogde angst en depressie op de<br />
diagnose kanker. Tussen de 20% en 40% geeft aan klinisch verhoogde psychologische stress te ervaren.<br />
In de loop van de tijd nemen angst en depressie af tot normale proporties.<br />
Een 20-25% van de kinderen, een substantieel deel daarvan zijn kinderen van een moeder met<br />
borstkanker, geeft aan klinisch gezien meer emotionele en gedragsproblemen te hebben en 29% geeft aan<br />
posttraumatische stresssymptomen te ervaren wanneer ze horen dat een ouder kanker heeft. Ook bij<br />
kinderen nemen de problemen af in de loop van het eerste jaar na diagnose wanneer de behandeling<br />
positieve effecten heeft maar ongeveer een derde blijft langdurig emotionele en gedragsproblemen en/of<br />
posttraumatische stresssymptomen houden. Vooral adolescente dochters en zonen in de<br />
lagerschoolleeftijd lopen risico. De ouders zelf blijken niet altijd goed op de hoogte van de problemen die<br />
kinderen ervaren door de confrontatie met kanker [Pitceathly 2003, Hagedoorn 2007, Visser 2004,<br />
Huizinga, 2005, Gazendam 2011].<br />
Interventies bij psychosociale problemen en vermoeidheid<br />
Begeleiding binnen de programmatische nacontrole<br />
Van oudsher worden patiënten vooral poliklinisch vervolgd mbv controle bezoeken. Uit een Engels<br />
onderzoek kwam naar voren, dat patiënten vooral tevreden zijn over de controlebezoeken vanwege de<br />
geruststelling die hen dit verschafte. Wel bleek dat bij artsen de toon soms overmatig positief was en<br />
gericht op de korte termijn, terwijl de verpleegkundigen actiever waren in het detecteren van onbegrepen<br />
aspecten en het geven van mondelinge en schriftelijke informatie [Beaver, 2005]. De behoefte aan meer<br />
informatie en de voorkeur voor additionele onderzoeken hangt samen met het angstniveau van de patiënt<br />
[de Bock, 2004]. Het feit dat patiënten verwachten meer kans te hebben op een langere overlevingsduur<br />
wanneer metastasen in een vroeger stadium worden ontdekt leidt tot een hogere vraag naar testen om<br />
metastasen op te sporen. Dit duidt erop dat patiënten niet voldoende geïnformeerd zijn over de primaire<br />
doelstellingen van de nazorg [de Bock, 2004].<br />
Er zijn diverse studies die hebben laten zien dat frequente routinematige polibezoeken onvoldoende zijn<br />
om psychosociale steun te bieden [Allen, 2002]. Pennery (2000) beschreef zelfs dat de polibezoeken<br />
vooral een bron van angst en ongerustheid zijn. Omdat de polikliniekbezoeken bovendien wel veel dure tijd<br />
vergen van de medisch specialisten, zijn er verschillende studies gedaan naar alternatieve vormen.<br />
Telefonische controles door een gespecialiseerd verpleegkundige [Koinberg, 2004] of nazorg door de<br />
huisarts [Grunfeld,1996; Grunfeld, 2006; Gulliford, 1997] zijn bijvoorbeeld tenminste even effectief<br />
gebleken als nazorg door de medisch specialist, zowel wat betreft patiëntentevredenheid, kwaliteit van<br />
leven, als tijd tot ontdekken van recidief. Uit de gerandomiseerde MaZorg studie [Kimman, 2010; Kimman<br />
2011 (1)(2)], en een vergelijkbare studie in de UK [Beaver, 2009], is gebleken dat het vervangen van de 3<br />
maandelijkse polibezoeken door telefonische controle door de gespecialiseerd verpleegkundige tot een<br />
even hoge kwaliteit van leven en patiëntentevredenheid leidde als frequente poliklinische controle.<br />
Psychologische interventies<br />
De literatuur is niet eenduidig over de effectiviteit van psychologische interventies. Van sommige<br />
psychosociale interventies is enig bewijs gevonden, soms betreft dat een positief effect van de interventie<br />
voor een bepaald probleem zoals bijvoorbeeld een reductie van depressie, angst, pijn of vermoeidheid. Het<br />
gaat om cognitieve gedragstherapie, psycho-educatie, problem solving therapie, relaxatie en professioneel<br />
geleide sociale steungroepen. De review van Gottlieb (2007) (bestaande uit 44 empirische studies,<br />
waaronder 32 RCT’s en waarvan 20 bij mammacarcinoompatiënten) laat positieve gevolgen zien voor het<br />
psychosociaal functioneren van kankerpatiënten van door professionele hulpverleners geleide sociale<br />
steungroepen [Newell, 2002; Osborn, 2006; Gielissen, 2006; Rowland, 2009; Bloom, 2008; Gottlieb, 2007].<br />
03/27/2012 <strong>Mammacarcinoom</strong> (<strong>2.0</strong>) 182