06.09.2013 Views

AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

2578 HOF VAN CASSATIE 10.<strong>11</strong>.08 - Nr. 625<br />

Een bewijs, ongeacht hetwelk, kan weliswaar slechts worden voorgelegd in zoverre het<br />

regelmatig in het bezit is van de partij die het aanvoert, maar het blijft een feit dat, krachtens<br />

artikel 2268 van het Burgerlijk Wetboek, de goede trouw van degene die een roerende<br />

zaak in zijn bezit heeft - een eigenschap van de documenten die in het kader van een<br />

procedure kunnen worden neergelegd -, steeds wordt vermoed, en dat hij die zich op de<br />

kwade trouw van die partij beroept, deze moet aantonen.<br />

Voor het overige moet de partij die een bewijskrachtig gegeven uit het debat wil weren,<br />

overeenkomstig de artikelen 1315, 1316 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk<br />

Wetboek aantonen dat dit bewijsstuk op onregelmatige wijze in het bezit van de<br />

tegenpartij is gekomen, daar eerstgenoemde wat dat betreft eiseres op exceptie wordt.<br />

Dit geldt a fortiori ook wanneer blijkt dat de onregelmatige wijze waarop een voor bewijs<br />

bestemd document in het bezit van een partij is gekomen, voortvloeit uit een overtreding<br />

van de strafwet. Het doet hierbij niet ter zake dat de partij die betoogt dat het litigieuze<br />

stuk niet op geoorloofde wijze in het bezit is gekomen van degene die het wil gebruiken,<br />

niet aanvoert dat er een misdrijf is gepleegd om het zich toe te eigenen. De ontvreemding<br />

van een document buiten medeweten en tegen de wil van zijn eigenaar, om het tijdelijk<br />

te gebruiken en het na gebruik terug te bezorgen, vormt immers het misdrijf gebruiksdiefstal.<br />

Krachtens de regels betreffende de bewijslast in strafzaken dient degene die ervan<br />

beschuldigd wordt zich een stuk op een dergelijke bedrieglijke wijze te hebben toegeëigend,<br />

niet aan te tonen dat hij op regelmatige wijze in het bezit is gekomen van het litigieuze<br />

document of stuk.<br />

Wat dat betreft keert het beginsel van de eerbiediging van het bij artikel 29 van de<br />

Grondwet beschermde briefgeheim de regels van de bewijslast niet om, wanneer het bewijs<br />

moet worden geleverd dat een bewijsstuk op onregelmatige wijze in het bezit van een<br />

partij is gekomen. Dat beginsel voert evenmin enig vermoeden van ongeoorloofd bezit in<br />

ten aanzien van degene die aan de rechter een brief wil voorleggen waarvan hij noch de<br />

auteur noch de bestemmeling is.<br />

De brieven die hetzij krachtens artikel 458 van het Strafwetboek beschermd worden<br />

door het beroepsgeheim, hetzij door hun aard of door de uitdrukkelijke wil van hun auteur<br />

vertrouwelijk zijn, kunnen weliswaar in de regel niet in rechte worden voorgelegd, maar<br />

krachtens artikel 1 van het reglement van de Nationale Orde der Advocaten, aangenomen<br />

overeenkomstig de artikelen 496 en 497 van het Gerechtelijk Wetboek en zoals zij van<br />

toepassing waren vóór de wijziging ervan bij de wet van 4 juli 2001, zijn echter alleen de<br />

tussen advocaten gevoerde briefwisseling vertrouwelijk. De briefwisseling tussen advocaten<br />

en de gerechtelijk gevolmachtigden is, door haar aard, krachtens artikel 1 van het reglement<br />

van de Nationale Orde van Advocaten van 10 maart 1977, niet vertrouwelijk. Dit<br />

geldt a fortiori ook voor de brieven die de vereffenaar van een vennootschap aan een derde<br />

toezendt die geen advocaat is. Deze brieven mogen in rechte worden voorgelegd, tenzij<br />

het vaststaand bewijs geleverd is dat zij op ongeoorloofde wijze zijn verkregen.<br />

De rechter kan uit feitelijke vermoedens weliswaar het bewijs afleiden van het feit dat<br />

een persoon, die noch de auteur noch de bestemmeling van de brief is, deze op onregelmatige<br />

wijze in zijn bezit heeft verkregen, op voorwaarde evenwel dat hij dat wettelijk begrip<br />

niet miskent, d.w.z. dat hij uit een gekend feit geen gevolgen afleidt die op basis hiervan<br />

geenszins te verantwoorden zijn.<br />

Het arrest heeft de door de eiser voorgelegde en in de map III van zijn dossier gebundelde<br />

stukken niet wettig uit het debat kunnen weren en evenmin wettig kunnen weigeren<br />

om hiervan kennis te nemen, omdat die eiser niet aantoonde die stukken op regelmatige<br />

wijze in zijn bezit te hebben gehad: aldus miskent het arrest het vermoeden van goede<br />

trouw, bepaald in artikel 2268 van het Burgerlijk Wetboek, en schendt het die bepaling,<br />

keert het de bewijslast van eisers kwade trouw om (schending van artikel 2268 van dat

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!