AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
2524 HOF VAN CASSATIE 4.<strong>11</strong>.08 - Nr. 608<br />
de gevorderde herstelmaatregel tot afbraak en deze niet mag vervangen door een<br />
veroordeling tot betaling van een meerwaarde; als betwisting omtrent het eigendomsgebruik<br />
en de eigendomsbeperking, dit wil zeggen die het patrimonium van<br />
de burger aanbelangt, houdt dit miskenning in van diens recht op een toetsing<br />
met volle rechtsmacht door de rechter.<br />
De omstandigheid dat de herstelmaatregel van afbraak verband houdt met burgerlijke<br />
rechten en verplichtingen in de zin van de artikelen 6.1 EVRM en 14.1<br />
IVBPR, neemt niet weg dat hij het resultaat is van een bestuurlijke appreciatie<br />
die gericht is op het behoud van een maatschappelijk essentieel geachte waarde.<br />
De rechter moet krachtens het beginsel der scheiding der machten dit bestuurlijk<br />
beleid eerbiedigen en mag dit slechts marginaal toetsen.<br />
Binnen de ruimte die de wet toelaat, komt het aldus aan het bestuur toe de hem<br />
meest passend lijkende herstelmaatregel te kiezen na afweging tussen, enerzijds,<br />
de vereisten van de goede plaatselijke ruimtelijke ordening zoals bepaald in artikel<br />
4 Stedenbouwdecreet 1999, anderzijds, de nadelige financiële gevolgen die<br />
de ene of andere maatregel voor de betrokkene zal meebrengen. De rechter vermag<br />
enkel te oordelen of het bestuur bij zijn keuze wel of niet de wettigheid<br />
heeft geëerbiedigd.<br />
Het onderdeel dat ervan uitgaat dat de rechter op grond van artikel 6.1 EVRM<br />
en 14.1 IVBPR zelf de toe te passen herstelmaatregel vrij moet kunnen bepalen<br />
en, ongeacht de beleidsruimte van het bestuur, diens maatregel moet kunnen hervormen,<br />
faalt om het hierboven in het antwoord op het eerste onderdeel gegeven<br />
redenen evenzeer naar recht.<br />
Prejudiciële vraag<br />
Bijkomend verzoeken de eisers de hiernavolgende prejudiciële vraag te stellen<br />
aan het Grondwettelijk Hof:<br />
"Schenden de artikelen 68 van het Decreet van 22 oktober 1996 betreffende de<br />
ruimtelijke ordening, zoals van kracht op het ogenblik van de formulering van de<br />
herstelvordering, en het huidig artikel 149 van het decreet van 18 mei 1999 houdende<br />
de organisatie van de ruimtelijke ordening, aldus begrepen dat deze de<br />
rechter bij wie de bevoegde stedenbouwkundige administratie een door het decreet<br />
bepaalde herstelmaatregel is ingeleid, enkel toelaten de externe en interne<br />
wettigheid ervan te toetsen en te onderzoeken of ze strookt met de wet dan wel<br />
of ze op machtsoverschrijding of machtsafwending berust, en hem niet toelaten<br />
alles te beoordelen wat ook de administratie kan beoordelen, met inbegrip van de<br />
gemaakte keuze en aldus hem niet toelaten om de opportuniteit van de gevorderde<br />
maatregel te beoordelen, de artikelen 10 en <strong>11</strong> van de Grondwet, in combinatie<br />
met artikel 6.1 EVRM en artikel 14.1 IVBPR, die inhouden dat de burger bij<br />
het bepalen van de verschillende facetten van zowel zijn burgerrechtelijke als<br />
strafrechtelijke rechtspositie de waarborg geniet te worden beoordeeld door een<br />
rechter met volle rechtsmacht?"<br />
De vraag gaat uit van de verkeerde rechtsopvatting dat artikel 6.1 EVRM en<br />
artikel 14.1 IVBPR de strafrechter verplichten de herstelmaatregel die het bestuur<br />
vordert, steeds met volle rechtsmacht te beoordelen. De vraag hoeft bijgevolg<br />
niet te worden gesteld.