AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
2510 HOF VAN CASSATIE 4.<strong>11</strong>.08 - Nr. 608<br />
pénale, doit être regardé comme une peine. Par identité des motifs, il est probable que les<br />
deux autres mesures de "réparation" prévues par le législateur – l’obligation de travaux<br />
et la restitution de la plus-value sous forme d’amende – doivent être considérées comme<br />
telles" 21 .<br />
Het blijkt aldus geenszins voor de hand liggend algemene gevolgtrekkingen uit het<br />
arrest te trekken.<br />
7. Als gevolg van de kwalificatie van het herstel van de plaats in de vorige staat als<br />
straf, wijst VAN VOLSEM er op dat – gelet op het feit dat in de zaak HAMER de strafrechter in<br />
toepassing van artikel 21ter Vooafgaande Titel Wetboek van Strafvordering een<br />
eenvoudige schuldigverklaring uitsprak – het bevel van het herstel van de plaats in de<br />
vorige staat niet kan opgelegd worden indien in toepassing van laatstvermeld artikel een<br />
eenvoudige schuldigverklaring wordt uitgesproken 22 .<br />
Indien het herstel van de plaats een strafsanctie is zou dit immers moeten betekenen dat<br />
– ingevolge een vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn – deze<br />
overschrijding op een of andere wijze ook moet worden gecompenseerd terzake deze<br />
maatregel zelf.<br />
VAN VOLSEM wijst op een arrest van het Hof van Beroep te Gent dat zulks deed – niet<br />
door het herstel af te wijzen – doch door een langere termijn toe te kennen om tot herstel<br />
over te gaan, maar hij vroeg zich af of deze “gemilderde” herstelmaatregel in de ogen<br />
van het EHRM genade kan vinden.” 23 .<br />
Gelet op het feit dat de kwalificatie door het EHRM als straf mogelijks (althans in de<br />
visie van VAN VOLSEM) enkel geldt voor het herstel van de plaats in de vorige staat, zou<br />
men kunnen overwegen de overschrijding van de termijn in de zin van artikel 21ter<br />
Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering op het vlak van de herstelmaatregel te<br />
compenseren door niet meer een herstel van de plaats in de vorige staat (=strafsanctie) uit<br />
te spreken, maar een andere, minder verregaande herstelmaatregel, met name een<br />
meerwaardevordering of aanpassingswerken.<br />
Die piste wordt door VAN VOLSEM ook gesuggereerd wanneer hij stelt dat men zich kan<br />
afvragen of de herstelvorderende overheid niet proactief zou kunnen reageren door in<br />
geval van aannemelijke schending van de redelijke termijn-vereiste de vordering tot<br />
herstel van de plaats in de vorige staat te wijzigen in een als milder te beschouwen<br />
herstelmaatregel, zoals de meerwaardevordering 24 .<br />
Hierbij moet nog worden onderstreept dat het EHRM in het arrest HAMER geen<br />
probleem had met artikel 21ter Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering als<br />
zodanig; het EHRM stelde nergens de regel in vraag volgens dewelke de teruggave – en<br />
dus ook de herstelmaatregel – ook in geval van overschrijding van de redelijke termijn<br />
nog steeds moet worden bevolen, temeer daar het EHRM zelf ook opmerkt dat de<br />
stedenbouwkundige inspecteur geen andere keuze had dan te opteren voor het herstel van<br />
de plaats in de vorige staat 25 .<br />
Kortom, de kwalificatie van het herstel in de vorige staat als strafsanctie, zou met zich<br />
mee kunnen brengen dat deze niet meer kan worden uitgesproken indien in toepassing van<br />
artikel 21 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering een eenvoudige<br />
schuldigverklaring wordt uitgesproken.<br />
21 T. BO<strong>MB</strong>OIS, l.c., 747.<br />
22 F. VAN VOLSEM, l.c., 426.<br />
23 F. VAN VOLSEM, l.c., 426-427. Zie in vergelijkbare zin: P. VANSANT, l.c., 48, die onderstreept dat de<br />
uitvoeringsfase moet beschouwd worden als deel uitmakend van het proces in de zin van artikel 6<br />
EVRM.<br />
24 F. VAN VOLSEM, l.c., 427.<br />
25 P. VANSANT, l.c., 47.