AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
2744 HOF VAN CASSATIE 27.<strong>11</strong>.08 - Nr. 676<br />
aangezet die dading aan te gaan ongetwijfeld bestond in die reden van persoonlijke ingebruikneming<br />
die de eigenaars dus moesten uitvoeren".<br />
Het bestreden vonnis beslist dat uit het akkoord van 3 maart 2004 moest worden afgeleid<br />
"dat de partijen niet gewoonweg de einddatum van de opzegging, zoals hij was vastgelegd<br />
bij het vonnis van 10 februari 2004, hebben willen wijzigen maar de huurovereenkomst<br />
in der minne hebben willen beëindigen, d.w.z. dat zij de opzegging met het oog op<br />
persoonlijke ingebruikneming die eenzijdig door de verhuurders is gegeven, hebben willen<br />
vervangen door een vervroegde een gezamenlijk overeengekomen ontbinding, los van<br />
elke vergoeding", en dat "de aanwezige magistraat en advocaten wel voldoende op de<br />
hoogte zullen geweest zijn van de subtiliteiten van het recht en van de rechtstaal om de<br />
termen die het best overeenkwamen met de wilsuiting van de partijen op papier te zetten<br />
en om de draagwijdte van hun verbintenissen te begrijpen", en grondt zijn uitlegging van<br />
de tussen de partijen bestaande overeenkomst op die overwegingen in die zin dat daarin<br />
een minnelijke ontbinding van de huurovereenkomst, zonder vergoeding, is vervat die in<br />
de plaats komt van de opzegging wegens persoonlijke ingebruikneming. Zodoende echter<br />
geeft het bestreden vonnis geen antwoord op de duidelijke en pertinente redenen die de eiser<br />
aanvoert betreffende de beweegreden die hem ertoe heeft aangezet dat akkoord te sluiten.<br />
Het bestreden vonnis dat geen antwoord bevat op de duidelijke middelen die de eiser in<br />
zijn conclusie heeft aangevoerd teneinde aan te tonen dat hij geen afstand had gedaan van<br />
de bescherming door de wet toen hij het akkoord van 3 maart 2004 ondertekende, is niet<br />
regelmatig met redenen omkleed. Het schendt bijgevolg artikel 149 van de Grondwet.<br />
Door bovendien te blijven stilstaan bij de letterlijke betekenis van de bewoordingen van<br />
de overeenkomst tussen de partijen en bij de draagwijdte die is afgeleid uit het optreden<br />
van de aanwezige magistraat en advocaten, die deze bewoordingen op papier hebben gezet,<br />
en in die hoedanigheid geacht worden de wil van de partijen te vertolken, zonder na te<br />
gaan wat de gemeenschappelijke bedoeling van die partijen, en niet die van de aanwezige<br />
magistraat en advocaten, was, schendt het bestreden vonnis artikel <strong>11</strong>56 van het Burgerlijk<br />
Wetboek.<br />
Door bovendien te weigeren acht te slaan op gegevens die afbreuk kunnen doen aan de<br />
zekerheid en de ondubbelzinnigheid waarmee de eiser afstand gedaan heeft van de bescherming<br />
die hem wordt geboden door het in het middel aangewezen artikel 3, §2, vierde<br />
lid, van afdeling 2 van hoofdstuk II van titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek,<br />
in dat wetboek ingevoegd bij de wet van 20 februari 1991, miskent het bestreden<br />
vonnis het algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk afstand van recht op restrictieve wijze<br />
moet worden uitgelegd en slechts kan worden afgeleid uit feiten die voor geen enkele<br />
andere uitlegging vatbaar zijn.<br />
Door, ten slotte, niet vast te stellen dat de overeenkomst van 3 maart 2004, die uitdrukkelijk<br />
door de rechter als dading is aangemerkt en een geschil regelde dat erin was begrepen,<br />
schendt het bestreden vonnis eveneens artikel 2049 van het Burgerlijk Wetboek.<br />
III. BESLISSING VAN HET HOF<br />
Beoordeling<br />
Eerste onderdeel<br />
De artikelen 3, §2, vierde lid, en 12 van de afdeling van het Burgerlijk Wetboek<br />
houdende de regels betreffende de huurovereenkomsten met betrekking tot<br />
de hoofdverblijfplaats van de huurder in het bijzonder, evenmin als enige andere<br />
wetsbepaling beletten niet dat de partijen bij een dergelijke huurovereenkomst in<br />
onderlinge overeenstemming, overeenkomstig het in artikel <strong>11</strong>34 van de wetboek<br />
vastgelegde beginsel van de wilsautonomie, de door de verhuurder gegeven