06.09.2013 Views

AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

AC 11 2008 (PDF, 1.83 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

2480 HOF VAN CASSATIE 3.<strong>11</strong>.08 - Nr. 604<br />

arbeidsongevallenwet vallen, maar dezelfde categorie van personen, namelijk de<br />

onbezoldigde stagiairs, heeft vergeleken in twee verschillende situaties waarvan het<br />

Arbitragehof zelf heeft aangegeven dat er een objectief verschil tussen die twee situaties<br />

bestaat. Het Arbitragehof concludeerde dat het opnemen van deze categorie personen in<br />

de ene wet en niet in de andere inhield dat de wet die de lacune vertoont, strijdig is met<br />

het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.<br />

Uw Hof heeft reeds herhaaldelijk, onder andere bij arresten van 16 september 1998 4 , 28<br />

april 1999 5 en 10 oktober 2007 6 beslist dat hoven en rechtbanken niet aan het Arbitragehof<br />

kunnen vragen of een afwezigheid van wetgeving in overeenstemming is met de artikelen<br />

10 en <strong>11</strong> van de Grondwet en verwees daarbij naar het feit dat dergelijke vragen betrekking<br />

hebben op het principe zelf van de souvereine macht die door de Grondwet aan<br />

de wetgever is toegekend.<br />

De redenering die Uw Hof bij het arrest van 28 april 1999 hanteerde was dat wie zich<br />

gediscrimineerd voelt, voor het Arbitragehof enkel kan verkrijgen, hetzij dat een verplichting<br />

of voorwaarde die hij moet naleven en een andere persoon niet, wordt vernietigd of<br />

niet toegepast, hetzij dat de andere persoon even nadelig wordt behandeld, maar hij kan<br />

niet verkrijgen dat hij dezelfde voordelen krijgt als die andere persoon 7 .<br />

In de voorliggende zaak hebben de appelrechters wel een dergelijke vraag gesteld aan<br />

het Arbitragehof. Zij hebben niet de ongelijke behandeling van verschillende categorieën<br />

van personen in eenzelfde situatie in vraag gesteld, maar wel een lacune in de wetgeving<br />

of met andere woorden een afwezigheid van wetgeving. Blijkens de prejudiciële vraag<br />

was het die lacune die vragen deed rijzen naar een eventuele schending van de artikelen<br />

10 en <strong>11</strong> van de Grondwet.<br />

Vermits Uw Hof in bovenvermelde arresten heeft geoordeeld dat hoven en rechtbanken<br />

dergelijke vragen niet mogen stellen omdat deze vragen vreemd zijn aan de materies die<br />

opgesomd worden in artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het<br />

Arbitragehof, had het Arbitragehof dus in feite niet moeten of kunnen antwoorden op deze<br />

vraag en moeten de rechtscolleges die in deze zaak uitspraak doen zich in feite niet<br />

gedragen naar dit arrest.<br />

De verwijzende rechter heeft dit, zoals reeds vermeld, wel gedaan.<br />

3.2. Het middel verwijt niet aan de verwijzende rechter dat hij zich heeft gedragen naar<br />

het arrest maar verwijt wel de manier waaróp de verwijzende rechter dit heeft gedaan.<br />

De vraag stelt zich wat de verwijzende rechter kan of moet doen indien hij<br />

geconfronteerd wordt met een arrest van het Arbitragehof waarin werd beslist dat een<br />

wetgeving ongrondwettig is doordat die niet van toepassing is op een bepaalde categorie<br />

van personen.<br />

Moet de rechter zich ertoe beperken de ongrondwettigheid vast te stellen en het herstel<br />

van de vastgestelde discriminatie overlaten aan de wetgever, of mag de rechter, op grond<br />

van een soort “directe werking” van het arrest, zelf overgaan tot het wegwerken van de<br />

vastgestelde discriminatie en het toepassingsgebied van de wet uitbreiden tot de<br />

gediscrimineerde categorie?<br />

De rechtsleer is terzake verdeeld.<br />

Volgens de meerderheid van de doctrine is de verwijzende rechter in de gevallen, waarin<br />

het Arbitragehof vaststelt dat een norm ongrondwettig is omdat hij niet van toepassing<br />

is op een bepaalde categorie, en het arrest geen beleidsvrijheid en keuzeruimte laat aan de<br />

4 Cass., Ver.Kamers, 16 sept. 1998, J.T. 1998, 656.<br />

5 Cass., 28 april 1999, R.W. 1999-2000, <strong>11</strong>33-<strong>11</strong>34.<br />

6 Cass., 10 okt. 2007, A.R. P.07.733.F.<br />

7 Cass., 28 april 1999, R.W. 1999-2000, <strong>11</strong>33-<strong>11</strong>36 met noot P. POPELIER.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!