Vokabeln – Niederländisch

scriptie (f), essay (n) Essay, Essai
stromend flüssig, geläufig; strömend
eind (n) Abstand, Entfernung, Weite; Ende
beseffen
begreifen, erfassen, verstehen; bei Bewusstsein sein, sich ...
bewusst sein
niveau, peil Niveau
lid worden, zich aansluiten beitreten, sich anschließen
normaal Norm-, normgerecht, normgemäß, normiert, genormt; normal
eromheen, in het rond,
daaromheen
annähernd, etwa, gegen, umher, ungefähr, zirka
conciërge (m) Hausmeisterin; Hausmeister; Bote; Portier
komst Ankunft, Eintreffen; Kommen
astronoom (m), sterrenkundige Astronom, Sternforscher
übereinstimmen; sich verständigen, übereinkommen, verabreden,
het eens zijn
vereinbaren; beipflichten, beistimmen, einwilligen, zustimmen,
zuwilligen
teruglopen
zurückfallen, rückwärtsgehen, abnehmen, rückläufig sein,
schwächer werden; zurückkehren
wateroppervlak Wasseroberfläche
onbevolkt, onbewoond,
onbemand
menschenleer
openbaring (f), godsopenbaring
Offenbarung
(f)
Aufbauwortschatz: Abschnitt 61 bis 70:
Abschnitt 61
(25 Vokabeln)
ronken, snurken schnarchen
lust
Lust, Wunsch; Hang (zu etwas), Neigung; Leidenschaft,
Passion; Wonne
zengen verbrennen
aankondiging (f)
Ankündigung, Bekanntmachung; Annonce, Anzeige,
Inserat; Benachrichtigung
toeven zögern; bleiben, übrigbleiben
verschroeiing (f), brandwond (f) Verbrennung, Brandwunde
dieet (n) Diät
leed Weh; Ärger, Betrübnis, Verdruss
peper Paprika; Pfeffer
empfangen, schwanger werden
optimist Optimist
toezicht, check-up (m), controle (f),
supervisie (f), verificatie (f)
Nachprüfung, Überprüfung, Kontrolle, Prüfung
aangenaam behaglich, angenehm, genehm; annehmlich
zich vernederen sich unterwerfen
theekop, theekopje Teetasse
gebaseerd zijn sich gründen (auf)
afstand doen van abdanken; entsagen, verzichten
filter (n) Filter
geestelijke (m) Geistliche; Geistlicher, Kleriker; Pastor, Pfarrer, Priester
pakken packen, einpacken; erbeuten, ergreifen, ertappen,