Vokabeln – Niederländisch

papier (n) Dokument, Urkunde
aanhoudend fest; stetig; unendlich, unaufhörlich
opgave Problem; Arbeit, Aufgabe, Pensum
eraan toevoegen, aanbouwen hinzufügen
weigering (f) Zwietracht; Verweigerung, Weigerung
Ethiopië (n) Äthiopien
landbouwproduct landwirtschaftliches Produkt
halfzuster (f) Halbschwester
zingen picken; singen
oninwisselbaar unabänderlich, unwandelbar
aanwenden
anwenden, verwenden; benutzen, brauchen,
gebrauchen, verwerten
nu eens ... dan weer bald ... bald
heft, gevest Gefäß, Griff, Knauf, Stiel
zielsverlangen Sehnen, Sehnsucht
wervelkolom, ruggegraat Rückgrat; Wirbelsäule
platliggend, horizontaal horizontal, waagerecht
veerkracht Elastizität; Energie, Tatkraft, Willenskraft
beeldscherm (n) Bildschirm, Leinwand
etaleren auslegen, aussetzen, ausstellen; vorzeigen
partijdig parteiisch
grasveld, grasmat, gazon (n) Rasen
begeerte (f)
Begierde, Gier; Gelüst, Gierde, Habsucht; Lust,
Wunsch
directie (f) Direktion
een van een tweeling Zwilling
Aufbauwortschatz: Abschnitt 81 bis
90: Abschnitt 89
(25 Vokabeln)
nier (f) Niere
kostbaar lieb, teuer, wert
fond (n), voedingsbodem Grund (Boden), Boden (Grund), Erdboden, Grund
lijnwaad Leinwand
inademen einatmen
kleurstof Farbe, Farbstoff; Pigment
contact hebben, contact hebben met,
contact maken met
Verbindung haben mit, Kontakt haben mit, berühren
buit (m)
Errungenschaft, Neuerwerbung, Neuanschaffung; Beute,
Erwerb; Fang; Raub; Wildbret; Dieberei
vloed (m) Flut, Zufluss; Strom
sentiment, gevoeligheid (f) Gefühl, Sentimentalität
demissionair zijn zurücktreten, sein Amt niederlegen, demissionieren
in vervulling gaan
wahr werden, sich verwirklichen, sich erfüllen;
zustandekommen
protestant Protestant, evangelischer Christ
kamp Kampf, Schlacht; Campingplatz, Zeltplatz; Lager, Zeltlager
sterrenkunde, astronomie (f) Astronomie, Himmelskunde, Sternkunde
toewijzing (f), toekenning (f) Zuspruch