Vokabeln – Niederländisch

Frankfort aan de Main (n) Frankfurt am Main
krenken, beledigen
beleidigen, schimpfen, beschimpfen, schelten;
kränken, verletzen
geluk Glück; Gedeihen, Wohlstand
schoonvader Schwiegervater
orde (f) Dekoration, Orden; Ordnung
pluralis, meervoud Plural
oostelijk, oosters östlich
verantwoording (f), toerekenbaarheid (f),
verantwoordelijkheid (f)
Verantwortung
dicht bij elkaar brengen näher bringen
conducteur Aufseher, Führer, Kondukteur, Schaffner
sedert, vanaf seit; von ... ab
extase (f), zielsvervoering (f), vervoering (f),
geestvervoering (f)
Ekstase, Entzückung
afstaan (n), cessie (f), toegeving (f) Verzicht, Ausstieg, Abtretung
Indonesisch indonesisch
verheffen heben, aufheben, erheben, zücken; erhöhen
ondernemer Unternehmer
demonstratie (f) Demonstration
monteren adaptieren, anpassen; montieren
wezenlijkheid (f) Realität, Wirklichkeit
van moederszijde mütterlicherseits
Aufbauwortschatz: Abschnitt 51 bis
60: Abschnitt 58
(25 Vokabeln)
op de koop toe zusätzlich; außerdem
Pakistan (n) Pakistan
kruimelen, verkruimelen lösen, auflösen
plezierig
behaglich, angenehm, genehm; vergnügt, vergnüglich;
erquickend, Vergnügen bereitend
mechanisch mechanisch
hoek Winkel; Ecke
slaap hebben, slaperig zijn schläfrig sein, müde sein
opwellen, ontspringen, opborrelen quellen, entspringen
influisteren soufflieren; suggerieren, vorschlagen, einreden
dringend beharrlich; dringend
rechtstreeks aufrecht, direkt, gerad, gradlinig, unmittelbar; geradewegs
iemands irgend jemandes, irgend eines
vraag (f) Frage; Bitte, Gesuch
uitzondering (f) Ausnahme
volledig
vollzählig, vollkommen, komplett, vollständig, vollständiger
(Raum); völlig; voll; ganz, gänzlich, gar
publiceren veröffentlichen, publizieren
glijden, glibberen, glippen gleiten, glitschen, rutschen
pannekoek, flensje (n) Pfannkuchen
vlerk Fittich, Flügel; Rohling
advies (n) Ankündigung, Benachrichtigung; Rat, Ratschlag