Vokabeln – Niederländisch

kandidatenlijst, nominatie (f) Kandidatenliste
Grote Verzoendag (m) Versöhnungstag
geduld hebben sich gedulden
omvergooien, omgooien kappen, umstoßen, umstürzen, umwerfen
woest öde; rasend, stürmisch, toll, wütend; wild
bedrog (n), bedriegerij (f), misleiding (f) Betrug, Täuschung
contract (n) Traktat, Vertrag
Aufbauwortschatz: Abschnitt 141 bis
150: Abschnitt 142
(25 Vokabeln)
aanleg (m)
Neigung, Veranlagung, Disposition; Entwurf, Skizze;
Talent
vracht
Schiffsfracht, Frachtgut, Transportgut, Ladung;
Belastung, Bürde, Fuhre, Last; Fracht
opening (f)
Öffnung, Loch; Bresche, Lücke; Rachen, Schlund;
Eröffnung
Spaanse taal Spanisch, spanische Sprache
toegankelijk, aanspreekbaar,
bereikbaar, genaakbaar
zugänglich
bankrekening (f) Konto, Bankkonto
te koop aanbieden offerieren, anbieten
van harte herzlich
theca, portefeuille, boekentas (f),
verzameling (f)
Aktentasche
keurig hübsch; gehörig
geest (m)
Gemüt, Seele; Geist, Gespenst, Phantom, Spuk; Genius,
guter Geist; Intellekt, Verstand
hevig, geweldig, heftig heftig
extravagant übertrieben, überspannt, extravagant
kerkelijk geistlich; klerikal, kirchenfreundlich
huichelachtigheid (f), schijnheiligheid (f),
Heuchelei
hypocrisie (f)
vlieger Pilot, Flieger (pej.); Drache; Drachen Spielzeug
voorgoed definitiv (Adv), endgültig (Adverb)
Nederlander Holländer, Niederländer
dichtmaken
schließen, verschließen, zumachen; stopfen, verstopfen,
zustopfen
Perzië (n) Iran, Persien
doen toekomen, opsturen, opzenden,
sturen, zenden
schicken, senden, einsenden
belangstelling (f) Interesse; Zins
zot
abgeschmackt, absurd, ungereimt, widersinnig; Narr,
Hofnarr, Harlekin; Tor; lächerlich
hulpeloos, waar niet aan te doen valt hilflos
nietswaardig, voos wertlos
Aufbauwortschatz: Abschnitt 141 bis
150: Abschnitt 143
(25 Vokabeln)
blank weiß; unbescholten