Vokabeln – Niederländisch

geliefd beliebt; ansehnlich
febriel, koortsig, koortsachtig fiebrig, fiebernd
zondagochtend, zondagmorgen Sonntagmorgen
schunnig gemein, infam; elend, erbärmlich, jämmerlich
syncretisme Synkretismus
marchanderen, afdingen, pingelen feilschen, dingen
onbaatzuchtig, altruïstisch, onzelfzuchtig altruistisch, uneigennützig
ophangen anhängen, aufhängen, erhängen, henken
sortering (f), assortiment (n) Sortiment
zichten, maaien mähen, abmähen
achterbuurt (f) Armenviertel, Hinterviertel
colofon (n) Geigenharz, Kolophonium
als één man, met algemene stemmen,
unaniem
einhellig
afdwaling (f) Abschweifung (vom Thema); Verirrung
Tataar Tatar
domproost (m), proost Präpositus, Probst
litanie (f) Litanei
zeeanemoon, actinium Actinium
Spezialwortschatz: Abschnitt 151 bis
160: Abschnitt 156
(25 Vokabeln)
zweetbad, stoombad Schwitzbad, Sauna
douche (f), stortbad Dusche, Sturzbad; Brause, Brausebad
smoren schmoren; erdrosseln, ersticken, erwürgen
linguïst, taalgeleerde, taalkundige Linguist, Sprachwissenschaftler
ontbinden
analysieren, auflösen, zergliedern; zerlegen; annullieren,
für null und nichtig erklären, kassieren
stille vennoot stiller Gesellschafter, Kommanditist, stiller Teilhaber
oogontsteking (f) Augenentzündung
Gelderland (n) Geldern
blauwe bosbes (f) Blaubeere, Heidelbeere
step, autoped (m) Roller
modemaakster (f), hoedenmaakster (f) Modistin
expansie (f) Ausdehnung, Expansion
janitsaar Janitschare
aanrakingspunt (n) Berührungspunkt
laag tief; niedrig; gemein, infam; Scheibe, Schicht
stander
Arbeitsbock, Bank, Gestell, Staffel, Staffelei, Werkstuhl;
Stativ
reukzin Geruchssinn, Riechsinn
degradatie (f), verlaging (f) Degradierung, Erniedrigung
Siberië (n) Sibirien
een feestmaal houden schmausen
castagnet Kastagnetten
ozon Ozon
Amman (n) Amman