Vokabeln – Niederländisch

ijzig Frost-, frostig; eisig; eiskalt
middellijk indirekt, mittelbar
Artemis (f) Artemis
besproeien bewässern; weihen, gießen, besprengen
centrale verwarming (f) Zentralheizung
magister (m) Magister
genootschap (n)
Akademie; Verbindung, Vereinigung; Burschenschaft;
Gesellschaft, Sozietät
brandmelder (m) Feuermelder
strekken
ausbreiten, ausrecken, strecken, ausstrecken, erstrecken;
aufziehen, spannen, anspannen, ausspannen, straffen
narcose (f), bedwelming (f) Betäubung, Narkose
metaalschuim Schlacke
voorbereiding (f) Vorbereitung
overblijfsel, staartje (n) Bestand, Rückstand, Überbleibsel
vrouwelijkheid (f) Weiblichkeit
tot overeenstemming brengen in Einklang bringen
boevenstreek (f), schurkenstreek Spitzbüberei
protactinium Protactinium
treffend auffällig, grell; treffend
acetyleen (n) Äthin, Azetylen
ontvangstbewijs Empfangsschein, Quittung
Spezialwortschatz: Abschnitt 81 bis 90: Abschnitt 85 (25 Vokabeln)
kapucijner Kapuziner
omgangsvormen Höflichkeit
rebus Bilderrätsel; Rebus
toasten, een heildronk uitbrengen einen Tost ausbringen
amortiseren, afbetalen, uitdelgen, afschrijven amortisieren, löschen
diagnose (f) Diagnose
zwavel-, zwavelig schwefelig
zich abonneren op, abonnee zijn, een abonnement nemen,
abonnee zijn van, geabonneerd zijn, intekenen op
abonnieren
veranda Veranda
asperge (f) Spargel
goudvink, wintergroen Dompfaff, Gimpel
zijig, zijdeachtig seidig
isomorf
isomorph, formgleich, von gleicher
Kristallform
bruinkool (f), ligniet Lignit
huisknecht Hausdiener
hemelhoog hehr
longpijp, bronchie (f), luchtpijptak Luftröhrenast, Bronchie
aanstrijken, uitwrijven frottieren, reiben, abreiben
kamenier, kamermeisje (n) Zimmermädchen, Zofe
tatoeëren tätowieren
secretariaat Sekretariat