Vokabeln – Niederländisch

eschikbaarheid (f) Verfügbarkeit
hygiënisch gesundheitlich, hygienisch
boeddhist (m) Buddhist
barbier (m) Barbier; Friseur, Herrenfriseur
industrialisatie (f) Industrialisierung
zich verheugen over, blij zijn
om, vreugde scheppen in
sich freuen an
hysterisch hysterisch
alarm slaan, alarmeren alarmieren
Anhang, Beilage, Supplement, Zugabe, Zusatz, Zuschlag,
appendix (n)
Zuschuss; Wurmfortsatz (des Blinddarms), Appendix [en sciencaj
libroj], Appendix, Blinddarm
teruggave Wiedergabe
billijken billigen, genehmigen, gutheißen; rechtfertigen
wezenloos, apathisch teilnahmslos, apathisch
drillen, oefenen üben, einüben
opschuiven rutschen
machthebber Herrscher
gebogen, krom krumm; gebogen
onafwendbaar unvermeidlich
aanklacht (f) Anklage, Beschuldigung; Anzeige; Beschwerde, Klage
delicaat, teder, tactvol, kies delikat, fein, zart
duizendtal (n) Tausend
Aufbauwortschatz: Abschnitt 131 bis 140:
Abschnitt 135
(25 Vokabeln)
verbasteren
ausarten, degenerieren, entarten; korrumpieren,
verderben
rozig entzündet; rosig, rosa
islamiet, mohammedaan Moslem
-ie, -schap, -teit, -heid, -te -heit, -keit
stuurtoestel Lenkrad, Steuer, Steuerrad
huwelijksaanzoek Heiratsantrag
beschikbaar stellen zur Verfügung stellen, verfügbar machen
citaat (n) Zitat, Anführung
onthullen enttarnen, enthüllen, aufdecken
levenloos tot; entseelt
ruimte Fleck, Ort, Platz, Stätte, Stelle, Terrain; Raum
speculant (m), beer (m), baissier (m) Bär
klemtoonteken (n) Akzent
seinpaal Ampel, Signal
snuiven schnuppern, schnüffeln; pusten
bot arg, rauh, roh; stumpf; albern, dumm
wijngaard Weinberg
onderlegger, balk (m) Balken
zintuigelijke waarneming (f) Empfindung, Sinneswahrnehmung
Middeleeuwen (pl) Mittelalter
gelijk hebbend, gegrond im Recht