Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
110<br />
varkens moesten omhoog jagen. Honden of netten werden niet gebruikt. Het<br />
gedode zwijn werd later langzaam naar Tabati gevoerd per prauw, die versierd<br />
was met verse rechtop geplaatste palmbladen. Hierbij werd meerstemmig gezongen<br />
door de andere prauwen-roeiers. Aangekomen bij het platform werd<br />
het zwijn de tempel binnengebracht en een van de palmbladen in de onderste<br />
dakrand van de tempel gestoken nabij de ingang (bij vele andere aldaar).<br />
Dezelfde avond werd de buit bij dans en muziek verorberd, nadat de charsori<br />
de verdeling had geregeld. 1 ) Bij het verdelen van de jachtbuit werd er op<br />
gelet dat de jager daar zelf niets van kreeg om „de geest van het dier geen<br />
gelegenheid te geven hem te benadeelen." 2 )<br />
C. Tuinbouw. De tuinbouw heeft van ouds — zoals o.m. blijkt uit het<br />
ermee verband houdende ceremonieel — een voorname plaats in de culturen der<br />
Humboldt-baai-samenleving gehad. Men kent reeds lang het wisselbouwsysteem,<br />
doch niet bemesting van de grond. Was oorspronkelijk de clantuin —<br />
waarvan ieder gezin een deel ter bewerking ontving — de enige vorm van tuinen-maken,<br />
later zijn daar ook de zelfstandige individuele (gezins-) tuinen bij<br />
gekomen. Voorheen — en nog wel — hielpen familieleden van vrouws- en<br />
ouders-kant mee bij het tuinwerk; zelfs van buiten het dorp kon die hulp worden<br />
ingeroepen. Zij werd zowel bij het planten als bij het oogsten verleend<br />
(táchè (K.), d.w.z. helpen). Wel behoorde men de helpers dan een maal<br />
aan te bieden. Het maken van tuinen op de grond van een andere clan of van<br />
een ander dorp was mogelijk, doch men diende daartoe eerst permissie te hebben<br />
gekregen van het betrokken hoofd.<br />
Het clanhoofd bepaalde waar en wanneer men tezamen een nieuwe tuin zou<br />
aanleggen en hoe de tuin verdeeld zou worden. Dit werk, het maken van de<br />
omheining, enz. verrichtte men gezamenlijk; een echt gezamenlijk oogstfeest<br />
kende men evenwel niet overal, althans niet in de buitenbaai-dorpen. Wel gaf<br />
een ieder een deel van de tuinopbrengst aan armen, wezen, weduwen en vreenv<br />
delingen, en ook aan de hoofden. Vreemdelingen konden toestemming krijgen<br />
om tuinen te maken, maar niet met overjarige gewassen zoals klapperbomen<br />
e.d. En kregen zij daartoe bij uitzondering permissie, dan viel hun aanplant bij<br />
vertrek of overlijden toe aan de clan.<br />
Wilde men een tuin maken, dan werden de grote bomen — waarin wel eens<br />
een demon kon huizen — met behulp van Tabatische experts (medicijnmannen)<br />
belezen, de demonen verjaagd en de bomen gekapt. Het kappen van het<br />
kleine hout noemt men aichári, dat van de grote bomen ai-sjoik (J.) of<br />
ai-sesò (K.). Men liet dan het hout enkele weken liggen om te drogen,<br />
chu-minat, en verbrandde het daarna, ai-soriarat (J.) of ai-tjaratè (K.).<br />
Vervolgens werd de omheining, rècb (J.) of bwárá (K), gemaakt waarna<br />
de tuin, um, voor beplanting gereed was. Alle voornoemde werkzaamheden<br />
werden door mannen verricht; het planten geschiedde door beide seksen, waarbij<br />
— ook nu nog wel — gebruik werd gemaakt van de plantstok, noch (J.)<br />
of náchá (K.) of nárè (N.). Het is een onversierde stok, circa 1½ meter<br />
lang en vervaardigd van suan-hout. Zowel mannen als vrouwen maken er de<br />
plantgaten mee, nách-chuat. Intussen waren ook de gezinstuinen binnen de<br />
grote dantuin afgepaald; deze begrenzingen noemt men ti (J.) of bwáná<br />
(K.); de palen waren niet versierd. Het planten heette wásòl (J.) of<br />
1 ) 59; p. 154/135 en 157.<br />
2 ) 28; p. 321.