Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
252<br />
De glorie van de Itár-lieden was de kralenboom. Men vertelt namelijk dat<br />
in hun dorp een boom groeide die vruchten gaf welke uit kralen — het kost<br />
baarste bezit dat men kende — bestonden. De hoogte van de boom bedroeg<br />
ongeveer twee meter. En omdat er zoveel vruchten aankwamen besloot Andju<br />
wa, een wacht bij deze boom te plaatsen, te weten 16 jongelingen en 16 meisjes.<br />
Dag en nacht dienden zij de boom te bewaken, o.a. om te voorkomen dat vogels<br />
van de vruchten zouden eten en aldus het zaad naar andere streken zouden<br />
brengen.<br />
De jongelui raakten evenwel verliefd op elkaar en besloten te vluchten met<br />
medeneming van de kralenboom, wat zij te liever deden omdat zij daardoor de<br />
strenge behandeling door de dorpsoudsten hoopten te ontgaan. Toen eens alle<br />
dorpelingen afwezig waren, arbeidende op hun ladangs en tuinen, trokken de<br />
16 jongemannen en de 16 meisjes het dorp uit in westelijke richting. Al<br />
vluchtende namen zij mee de kralenboom, een varkentje, een jachthond, een<br />
trom en sago-plantjes.<br />
Nadat zij zo buiten hun dorp gekomen waren, kwam er uit de vier windstreken<br />
der wereld een hevige orkaan opzetten, waardoor vele bomen werden<br />
geveld en de dorpelingen in het bos de weg versperd werd als om hen te verhinderen<br />
de vluchtelingen te volgen. Andjuwa en de andere Itár-mensen slaagden<br />
er toch in, het dorp te bereiken en bemerkten toen dat hun kralenboom<br />
benevens de daarbij wacht-houdende jongelui verdwenen waren. Onmiddellijk<br />
werd de achtervolging ingezet. Daar de jongelui niet in staat waren het op den<br />
duur tegen de volwassen achtervolgers vol te houden, verspreidden zij zich en<br />
verborgen zich in diverse dorpen, waar zij tenslotte voor goed bleven wonen.<br />
Zo ging het ook met de ouderen. Een zoon van Andjuwa, Ureuw geheten,<br />
die ook de vluchtelingen had nagezet, vestigde zich met enige mensen op de<br />
berg Indjrar, ten zuiden van het tegenwoordige dorp Kotabaru-pantai. Het<br />
zielental nam er regelmatig toe, maar omdat men er niet rustig kon wonen<br />
vanwege de voortdurende overvallen van de Tabu-mensen met hun aanvoerder<br />
Samumu Sekanto, besloot men uit elkaar te gaan. Een deel van hen trok naar<br />
het dorp Puwe aan het Sentani-meer, een ander gedeelte kwam te Joka en van<br />
daar te Ajapo (eveneens aan het meer), waar het de familienaam Subebru of<br />
Mebri aannam, weer anderen gingen van de berg Indjrar via de plek Abe, langs<br />
de plek Jandei (nu Hollandia-stad) naar de berg Atjai. Deze laatste groep, die<br />
zich nog Itár noemde, werd ook vandaar weer verjaagd door de Tabu-krijgers<br />
en verhuisde toen naar Hinjafnuch. Op dit gebergte was evenwel geen water<br />
te vinden, zodat de kinderen huilden van de dorst. Een der mannen sloeg echter<br />
op een steen, die brak en waaruit toen water ontsprong. Van genoemde plek<br />
trok de groep naar de plaats Truar-teferi (thans Kota-Radja) en nog later naar<br />
het strand bij de Pimè, Mjarsauw geheten.<br />
Eens gebeurde het dat een man van Tabati, Sremsrem, naar het Sentani-meer<br />
reisde. Uit de verte zag hij rook en toen hij er op af ging kwam hij bij de<br />
Itár-mensen terecht, die hem goed ontvingen en hem o.a.tabak gaven, iets wat<br />
Sremsem nog nooit gezien had en wat erg lekker was om te roken. Bij zijn<br />
vertrek kreeg hij nog tabak mee; deze gaf hij na zijn thuiskomst te Tabati aan<br />
het adathoofd. Besloten werd de Itár-lieden ook te Tabati te doen wonen, dit<br />
geschiedde en zij zijn daar tot op heden gebleven.<br />
(Vertaald door Jos Itár en Dominggus Itár).