Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
156<br />
melijk 's nachts doch ook wel overdag — en van de grote hoeveelheden sagopap,<br />
geroosterd varkensvlees en klappers gegeten. Koning schrijft er als volgt<br />
over 1 ): „Vele zijn met de bereiding, die grootendeels in de woning van den<br />
Karesorri plaats heeft, bezig, terwijl de rest der bevolking aan het oogsten is.<br />
De geoogste klappers worden voor het grootste deel in den Karewari geborgen.<br />
De dans doet ons denken aan onze kinderdansen en werkelijk is er één, die<br />
bijna volkomen gelijk is aan het door onze jeugd uitgevoerd wordende onder<br />
het zingen van: „de boom die wordt hoe langer hoe dikker''. De Papoea's<br />
begeleiden hunne dansen met tamelijk welluidend gezang. Aan het dansen nemen<br />
voornamelijk de jonge mannen, doch toch ook wel getrouwden deel; van<br />
de vrouwen dansen alleen de ongetrouwden en de jonge meisjes, tot zelfs die<br />
van ongeveer 6a 7 jaar. Ook enkele jongens van dien leeftijd ziet men meedansen.<br />
— Meestal vormen de mannen onderling een keten door de armen om<br />
de ruggen der nevenstaanden te slaan met de handen in des buurmans lenden.<br />
De lichamen raken elkander dus, zoodat de dansbewegingen wel zeer gelijkmatig<br />
moeten worden. De vrouwen, elkander op gelijke wijze vasthoudende, vormen<br />
den buitenkring, de gezichten naar de mannen gekeerd, wier ruggen zij<br />
mogen aanschouwen. De dansbewegingen zijn eenvoudig; de rij menschen<br />
beweegt zich meestal ietwat schuin loopende in den kring, telkens den voet,<br />
nadat het been eenigszins gebogen vrij hoog naar voren is opgelicht, hoorbaar<br />
en veerkrachtig op den dansvloer latende neerkomen. Het lichaam maakt dan<br />
daarbij een zacht op- en neergaande beweging, de latten van den vloer buigen<br />
in, en geven met een eigenaardig geluid de dansmaat weer. Eenige in het midden<br />
staande mannen zijn voorzangers; het overige gezelschap valt telkens met<br />
algemeen gezang in. De beschilderde getooide mannen in het midden, de kleinere<br />
met rode slendangs gekleede vrouwen daar omheen, leveren, vooral wanneer<br />
een paar vlammende toortsen bij avond de scène verlichten, een fantastisch<br />
schouwspel. — Nooit — ook zelfs niet bij dit dansen in den avond met bijna<br />
geene verlichting — werd door ons bij deze geheel of zoo goed als naakte<br />
menschen iets ontdekt, dan naar onzedelijkheid op sexueel gebied zweemde."<br />
Een eveneens van over de grens gekomen dans, die nu nog zeer in trek is,<br />
is de z.g. Mandip of Aitape-dans, waaromtrent ik een en ander ontleen aan<br />
Kouwenhoven. 2 ): „Deze dans werd aanvankelijk door de inwoners van Tobati<br />
geleerd in Aitape (Australisch gebied) en door hen gekocht, waarna zij gerechtigd<br />
waren deze dans ook te dansen. Behalve dat de dans wordt nagebootst,<br />
worden ook de liederen gezongen in de taal van Aitape. Men spreekt deze taal<br />
niet, doch kent slechts de woorden van het lied en weet ongeveer hun inhoud.<br />
Tobati verkocht deze dans weer aan Asei, dat hem in Sentani verder verkocht.<br />
Ook Kaju Pulu en Kaju Batu kochten de Aitape-dans en verkochten hem in<br />
1944—1945 aan de bevolking van de Noordkust; tot aan Depapre en Maribu,<br />
zoodat deze dans vrijwel een algemeene is geworden in het Noordelijk deel van<br />
de onderafdeeling. (Volgens informatie zou Kaju Indjau de dans ingevoerd<br />
hebben. G.).<br />
„Deze Aitape-dans wordt door de bevolking, na verkregen toestemming,<br />
gebruikt voor iedere willekeurige gelegenheid, waar naar haar meening het<br />
houden van een dans of het vieren van een gemeenschappelijk feest gerechtvaardigd<br />
is (vóór en na de bouw van een adat-hoofd-woning, e.d.). Zij draagt een<br />
onschuldig karakter, vooral daar de bevolking de beteekenis van het gezongene<br />
1 ) 40; p. 271.<br />
2 ) 41; p. 82/83.