Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
261<br />
vonden. De sporen van Tjabo volgend kwamen zij op de plek waar deze verdwenen<br />
was en vonden daar de rode aarde en de steen. Beiden weenden doch<br />
keerden na enige tijd huiswaarts terwijl zij de steen en wat rode aarde meenamen;<br />
onderweg, bij het strandje Sauwja, namen zij nog wat zand ook mee.<br />
Terug in het dorp vermengden zij de rode aarde en het zand en maakten daarvan<br />
een kleine komvormige pot, welke Chou werd geheten. Toen riep Tiache<br />
de dorpsbewoners samen, vertelde wat voorgevallen was en zei: „Nu hebben<br />
wij dingen gekregen die nuttig zijn, wij kunnen nu daarmee in ons onderhoud<br />
voorzien (door ruil tegen voedsel, e.d.)."<br />
Chenai veranderde later in een grote aarden kruik die tijdens de Tweede<br />
Wereldoorlog gebroken is; als zij bromde betekende dit een sterfgeval in de<br />
clan Pui. — In de loop der tijden waren reeds vrijwel alle 16 families uitgemoord.<br />
(Verhaald door Obed Pui).<br />
15. Het verhaal van Sibi.<br />
Heel lang geleden daalde van de hemel neer op de berg Fèntobu de oerslang<br />
Mechòbò. Deze slang — in zijn aardse gedaante een python — huwde de vrouw<br />
Sèrmoi(n); zij kregen vele kinderen die later naar allerlei kanten wegtrokken<br />
en de stichters van verscheidene clans werden. Táb zou één van de kinderen<br />
zijn geweest; volgens andere informanten evenwel is Táb identiek aan de slang<br />
en heette zijn vrouw Matacharèmoin of Chormoin of Ratemoin. Hij zou afgedaald<br />
zijn langs een rode suikerriet-stengel; deze viel daarna in zee en veranderde<br />
in zee-komkommer (tripang).<br />
Het echtpaar had (kreeg?) twaalf kinderen, o.m. de zoons Sibi, Tachrib,<br />
Makanowé, en de dochters Jamoin en Lermoin. Nadat men enige tijd bijeen<br />
had gewoond op Fèntobu ging men uiteen. Sibi trok met Jamoin en Lermoin<br />
naar Kaju Indjau en werd een hartstochtelijk jager. Zijn honden heetten Taba<br />
(= zon), Sèna en Epra (= rotan); de gevangen varkens deelde Sibi altijd.<br />
Eens voer Sibi met zijn honden per prauw naar de plek Aisauwe waar hij de<br />
prauw liet liggen en de heuvels introk om te jagen. Helaas vergat hij ditmaal,<br />
zijn kam uit het haar te trekken. Nu woonde in die omgeving de boze geest<br />
Sintjemonje en deze trachtte met haar leger van varkens Sibi te doden. Wel<br />
vocht Sibi met de demon doch deze slaagde er in de manshoge alang-alang te<br />
doen branden waardoor Sibi en zijn honden omkwamen (de plek bevindt zich<br />
„boven" Dok V). Daar Sibi niet terugkwam gingen de volgende ochtend<br />
Jamoin en Lermoin op zoek, blazend op de schelptrompet. Zij vonden Sibi's<br />
prauw, klommen de heuvels in, het spoor volgend, tot ze de resten van het<br />
lijk vonden. Zij deden alles in een boomschors-lendendoek, legden later de<br />
beenderen op de gewone begraafplaats doch namen de schedel mee naar huis<br />
waar ze hem, gewikkeld in witte bladeren, neerlegden op een balk boven de<br />
huisdeur. Bij het vernemen van het slechte nieuws vernielde Táb het tempelplatform<br />
en veranderde zich toen van verdriet met zijn vrouw in twee grote<br />
stenen, in zee ten zuiden van Kaju Indjau, namelijk westelijk Tab alias<br />
Kasuarè en oostelijk zijn vrouw Matacharè-moin.<br />
Kort daarop begroef men Sibi's schedel naast het huis, binnen de omheining.<br />
En ziet, er groeide aldaar een klapperboom omhoog met één witte vrucht; later<br />
kwamen er meer en veelsoortige klappers aan, die op de grond vielen en weer<br />
uitschoten zodat op den duur daar een grote klappertuin ontstond. De beide<br />
zusters bevalen toen de bediende (rowes) Soro, Itár te roepen om klappers te<br />
komen halen; dit geschiedde maar ongevraagd kwamen vele andere Tabati-