Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
41<br />
Na een aantal jaren werd in de meeste gevallen — dikwijls voor een aantal<br />
doden tegelijk — weer een groot maal ter herinnering aan de afgestorvenen gegeven<br />
op het tempel-platform; daarna was de rouw-periode definitief geëindigd.<br />
II. Hiernamaals. Omtrent het hiernamaals kende men vroeger blijkbaar<br />
twee voorstellingen, die mogelijk later historisch te rangschikken zullen zijn in<br />
verband met een beïnvloeding van buiten, hetgeen thans echter niet<br />
mogelijk is. De m.i. oudste soort van voorstelling, in vele delen van de wereld<br />
aangetroffen, is die van de terugkeer der dodenziel naar de plaats van oorsprong.<br />
Deze plaats is meestal een geheel andere dan die waar het lijk wordt<br />
gedeponeerd. Reeds werd opgemerkt dat de Chamadi-zielen naar de berg Mèr<br />
(bij Pim) zouden gaan, de zielen van de andere Tabatiërs naar Kaap Suadja,<br />
die van Nachaiba naar de berg Otonja (ten zuidoosten van het dorp), die van<br />
Sibi naar de berg Pengasëchu, die van Chai naar de berg Subrai (Tjondauw)<br />
nabij Tarfia, die van Soro naar de Ramè-berg ten zuiden van Skou, en die van<br />
Makanowé en Jouwé naar de berg Fèntobu (Mèraribu) ten westen van het<br />
Kloofkamp. De Pui-zielen zouden uiteindelijk verblijf houden op een rif ten<br />
oosten van het Base G.-strand. Merkwaardig is wel dat op een schetskaartje van<br />
het oostelijk Cycloop-gebergte, van ± 1911, een berg „Makanwaj" staat aangegeven,<br />
terwijl bij Netar ook een beekje de naam Makanowé draagt.<br />
Wij noteerden echter ook een andere voorstelling omtrent het leven na de<br />
dood. Onze vergankelijke wereld werd genoemd Rasanuchi (K. nucb = dorp;<br />
rasa = vlug vergaande boomsoort met jeukverwekkende bladeren).<br />
Daarentegen gingen de dode zielen naar twee plaatsen, d.w.z. naar gelang van<br />
hun leven hier op aarde kwamen zij in Suannuchi of in Fòròchonjenuchi. Het<br />
dodenrijk Suannuchi (nuch = dorp; suan = sterke, moeilijk vergaande boomsoort)<br />
dacht men zich temàch, boven, verweg, meende dat het in de hemel<br />
was waar ook de zon was. Daarheen, naar Táb (of Abo), gingen de goede zielen,<br />
naar de voorouders (chámas, jòb); men hoefde er niet te werken, men<br />
leed er geen honger. De voorouders kwamen de gestorvene halen, die dan<br />
„betalen" moest met de het lijk meegegeven kralen om in Suannuchi te komen.<br />
Daar moest hij zijn aardse huid afdoen, werd gebaad en mocht vervolgens deze<br />
„hemel" in, waar men zo ongeveer als op aarde leefde. Daarom ook verzocht<br />
men de stervende, aan de chamas om zegen te vragen voor de levenden.<br />
Er was echter ook een ander hiernamaals, Fòròchonjenuchi {nucb = dorp;<br />
fòròcbonje = varken en hond), een plek waar geen water werd gevonden en<br />
geen brandhout, en die daarom wel heette Nanfani-nuchi of Danu-apai (N.),<br />
(nánfani = waterloos) of Aifani-nuchi of Jaija-apai (N.) (aifani — houtloos).<br />
Daarheen gingen de slechte zielen, die er steeds werken moesten, dorst<br />
en honger leden; men had er slechts cbamoi-vruchten te eten. Dit was het<br />
hiernamaals voor moordenaars, dieven, e.d.<br />
Men meende dat de mens twee levenskernen had, namelijk de adem (of<br />
stem), sembu (J.) of mancharaugu (K.) of charaugwe (N.), en de<br />
schaduw, chacharaibu (K.) of djéuw (N.). De schaduw kon ergens worden<br />
„vastgehouden" zodat men sterven moest. Na iemand's dood bleef de<br />
schaduw nog enige tijd rondwaren in de oude bekende omgeving (werd trouwens<br />
soms al tijdens de ziekte van de nadien gestorvene gezien, zoals men ook<br />
de schaduw van een vrouw die spoedig zou moeten bevallen kon ontmoeten),<br />
doch verdween meestal na het dodenfeest. De schaduw en de adem kreeg de<br />
mens bij zijn geboorte van Abo-mámá, d.w.z. Táb(a).