02.05.2013 Views

AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie

AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie

AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

234 HOF VAN CASSATIE 22.1.09 - Nr. 58<br />

ten aanzien van de onderdanen der Lidstaten die in een ander land van de Gemeenschap<br />

zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt<br />

verricht.<br />

Volgens artikel 50 (voorheen 60), worden als diensten beschouwd, de dienstverrichtingen<br />

die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende<br />

het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen op deze dienstverrichtingen niet van<br />

toepassing zijn. Het derde lid bepaalt dat, 'onverminderd de bepalingen van het hoofdstuk<br />

betreffende het recht van vestiging, degene die de diensten verricht, daartoe zijn werkzaamheden<br />

tijdelijk kan uitoefenen in het land waar de dienst wordt verricht, onder<br />

dezelfde voorwaarden als die welke dat land aan zijn eigen onderdanen oplegt'.<br />

Artikel 24, eerste lid, van de Richtlijn 93/37/EEG bepaalde de gronden van uitsluiting<br />

die de deelneming van een aannemer aan een overheidsopdracht konden treffen.<br />

Zo bepaalde het dat 'iedere aannemer van deelneming aan een opdracht kan worden<br />

uitgesloten : e) die niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan ten aanzien van de betaling<br />

van de socialeverzekeringsbijdragen, en f) die niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan<br />

ten aanzien van de betaling van zijn belastingen'. Het tweede lid bepaalde dat, 'indien de<br />

aanbestedende dienst van de aannemer het bewijs verlangt dat hij niet in een van de onder<br />

e) of f) genoemde omstandigheden verkeert, deze dienst als voldoende bewijs (...) een<br />

door een bevoegde instantie van de betrokken Lidstaat afgegeven getuigschrift aanvaardt'.<br />

De (eiseressen) leiden uit die bepalingen af dat de door hen voorgelegde Duitse attesten<br />

als registratie golden. Nochtans is reeds gezegd dat zowel de Belgische als de buitenlandse<br />

inschrijvers, op grond van de verordenende bepalingen die van toepassing zijn op<br />

de litigieuze overheidsopdracht, niet alleen geregistreerd moesten zijn, maar ook moesten<br />

aantonen dat zij aan hun verplichtingen inzake de betaling van socialezekerheidsbijdragen<br />

en belastingen hadden voldaan. De attesten waren dus vereist om dat bewijs te leveren en<br />

de (verweerster) heeft ze blijkbaar niet betwist. Ze zijn dus aanvaard als een afdoend<br />

bewijs in de zin van artikel 24, tweede lid, van de richtlijn.<br />

Wat de (bijkomende) registratieplicht betreft, vermeldde het eerste lid van artikel 24 het<br />

gebrek aan registratie niet als één van de mogelijke uitsluitingsgronden. Toch kon op<br />

grond van andere bepalingen van de richtlijn aangenomen worden dat het niet verboden<br />

was die verplichting op te leggen, op straffe van uitsluiting van deelneming aan de overheidsopdracht.<br />

Er moet vooreerst herhaald worden dat het koninklijk besluit van 5 oktober 1978 tot<br />

uitvoering strekte van de sociale en de fiscale bepalingen die de sociale bescherming van<br />

de werknemers waarborgden en die de belastingfraude bestreden. Ze bepaalden dat<br />

eenieder die, voor het verrichten van door de Koning bepaalde werkzaamheden, een<br />

beroep doet op iemand die niet geregistreerd is als aannemer, hoofdelijk aansprakelijk<br />

was voor de betaling van de belastingschulden en de socialezekerheidsbijdragen van zijn<br />

medecontractant, tot beloop van 35 pct. van de totaalprijs van de werken, exclusief b.t.w.,<br />

en 15 pct. van de betalingen diende in te houden en aan de Staat diende te storten, zodat<br />

die inhoudingen in mindering konden worden gebracht van de fiscale en sociale schulden<br />

van de aannemer of zijn onderaannemers.<br />

Artikel 2 van het koninklijk besluit bepaalde, op het ogenblik van de litigieuze feiten,<br />

de voorwaarden waaraan voldaan moest worden om de vereiste registratie te verkrijgen.<br />

Het bepaalde dat de registratie door de territoraal bevoegde registratiecommissie alleen<br />

kon worden verleend aan een natuurlijke persoon, die in België of in een andere Lidstaat<br />

van de Europese Gemeenschappen was gevestigd, of aan een rechtspersoon die opgericht<br />

was in overeenstemming met de Belgische wetgeving of met die van een andere Lidstaat<br />

van de Europese Gemeenschappen, en die zijn maatschappelijke zetel, zijn voornaamste<br />

inrichting of zijn zetel van bestuur of beheer binnen die gemeenschappen heeft. Eén van

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!