AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
310 HOF VAN CASSATIE 30.1.09 - Nr. 78<br />
opgelegd wijst erop dat de beklaagde zich kan en mag vergenoegen met een passieve<br />
houding, terwijl hij zich in die hypothese dan wel aan bepaalde (hoofdzakelijk financiële)<br />
risico's blootstelt. In hoofde van de beklaagde volgt er impliciet uit het arrest geen 'positieve<br />
verplichting tot loyale uitvoering' van de rechterlijke uitspraak. De overheid vroeg<br />
en bekwam de middelen om de uitvoering te benaarstigen in geval van stilzitten van de<br />
beklaagde. In casu gaf de overheid zelfs niet het signaal dat zij de uitvoering zou benaarstigen<br />
door het arrest te laten betekenen.<br />
Hieruit dient besloten dat indien de overheid geen gebruik gemaakt van de op haar<br />
verzoek aangeboden middelen (hierboven omschreven), de beklaagde de overschrijding<br />
van de redelijke termijn tegen de overheid kan inroepen.<br />
II.8. De periode van 12 jaar en 10 maanden die verlopen is tussen de uitspraak van het<br />
arrest en de betekening (eerste daad van uitvoering) is onverklaard gebleven. (De eiser)<br />
geeft geen enkele oorzaak die deze termijn zou kunnen rechtvaardigen of zelfs maar<br />
verklaren.<br />
In de context van huidige zaak is deze termijn dan ook niet als redelijke termijn te<br />
bestempelen zodat (de verweerder) zich terecht beroep op het EVRM.<br />
II.9. In het licht van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de vordering<br />
van (de verweerder) gegrond is, gelet op de onverenigbaarheid van het door (de eiser)<br />
gelegde beslag met artikel 6.1 van het EVRM, en de rechtspraak van het Europees Hof<br />
voor de Rechten van de Mens dienaangaande.<br />
In de lijn van eerdere rechterlijke uitspraken (o.a. Rechtbank van Eerste Aanleg<br />
Brugge, 11 juni 1999, A.R. 99.126/A) is het gevolg van de overschrijding van de redelijke<br />
termijn dat (de eiser) de uitvoering van het arrest van 18 februari 1987 niet meer kan<br />
benaarstigen zodat de handlichting wordt bevolen van het beslag dat op grond van dit<br />
arrest werd gelegd" (eerste blad tot en met het vierde blad van het beroepen vonnis van 31<br />
oktober 2000).<br />
Grieven<br />
Te dezen werd niet betwist dat de verweerder door het arrest van het Hof van Beroep te<br />
Brussel van 18 februari 1987 strafrechtelijk werd veroordeeld wegens het bouwen en<br />
instandhouden van een paardenstal zonder voorafgaande schriftelijke vergunning, waarbij<br />
hij, enerzijds, o.m. werd veroordeeld tot het herstel van de plaats in de vorige staat binnen<br />
een termijn van tien maanden vanaf de datum van het arrest op straffe van verbeurte van<br />
een dwangsom van 300 frank per dag vertraging, en waarbij, anderzijds, voor recht werd<br />
gezegd dat, in zoverre de verweerder niet zelf tot het herstel zou overgaan, het bestuur van<br />
ambtswege in de uitvoering van het vonnis kon voorzien.<br />
Voorts staat vast dat de eiser, ter uitvoering van de aldus aan de verweerder opgelegde<br />
verplichting tot herstel van de plaats in de vorige staat, het voormelde arrest op 30<br />
december 1999 aan de verweerder liet betekenen, waarop de eiser vervolgens beslag liet<br />
leggen op bepaalde roerende goederen van de verweerder ingevolge de dwangsommen die<br />
in de periode van 30 december 1999 tot 30 maart 2000 volgens de eiser waren verbeurd<br />
door de verweerder, die immers in gebreke was gebleven het herstel uit te voeren.<br />
1. Eerste onderdeel<br />
1.1. Het hof van beroep oordeelt, mede door de overname van het standpunt van de<br />
beslagrechter in het beroepen vonnis, niet naar recht dat de eiser de uitvoering van de in<br />
het arrest van 18 februari 1987 bevolen herstelmaatregel niet meer kan benaarstigen op<br />
grond dat de eiser bijna dertien jaar heeft gewacht met deze uitvoering, zodat de redelijke<br />
termijn in de zin van artikel 6.1 van het EVRM werd geschonden.<br />
Artikel 6.1 van het EVRM waarborgt immers voor iedereen bij het vaststellen van zijn<br />
burgerlijke rechten en verplichtingen o.m. het recht op een eerlijke behandeling van de