02.05.2013 Views

AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie

AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie

AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Nr. 19 - 9.1.09 HOF VAN CASSATIE 77<br />

december 2000, vormt een aanwijzing dat de communautaire wetgever de oorspronkelijke<br />

doelstelling van de verlengde navorderingstermijn nogmaals wenst te benadrukken, ter<br />

voorkoming van potentiële interpretatieverschillen als de onderhavige. […] 5.4.11. Een<br />

andere uitleg zou inderdaad tot onaanvaardbare gevolgen leiden. Dit zou betekenen dat<br />

het tijdstip van ‘ontdekking’ van de strafrechtelijk vervolgbare handelingen een<br />

doorslaggevende rol gaat spelen. Dit tijdstip is in de eerste plaats nogal willekeurig. In de<br />

tweede plaats moet niet uit het oog worden verloren dat de beperking van de<br />

navorderingstermijn is gestoeld op het algemene beginsel van rechtszekerheid. Het komt<br />

mij voor dat de rechtvaardiging voor verlenging van de navorderingstermijn erin is<br />

gelegen dat het verrichten van strafrechtelijk vervolgbare handelingen, een onverkort<br />

beroep op dit beginsel doet verspelen. Voorts komt het hanteren van het tijdstip van<br />

'ontdekking' de rechtszekerheid niet ten goede omdat dit tot allerlei discussies aanleiding<br />

kan geven omtrent de vraag wanneer nu de douaneautoriteiten in staat waren de<br />

douaneschuld vast te stellen.”<br />

De vraag of de verlengde termijn van navordering kan worden toegepast, is bijgevolg<br />

niet afhankelijk van het tijdstip van de ontdekking van de strafrechtelijk vervolgbare<br />

handeling. Het is rechtens irrelevant of dit voor dan wel na de driejarige vervaltermijn<br />

plaatsgrijpt. In deze context legt geen enkele Europese norm of jurisprudentie op dat voor<br />

de toepassing van de uitzonderingsbepaling in artikel 3 EG-Verordening nr. 1697/79 (later<br />

artikel 221.3 in fine CDW en artikel 221.4 CDW) de strikte voorwaarde zou gelden dat<br />

het onmogelijk moet geweest zijn de wettelijk verschuldigde douanerechten vast te stellen<br />

binnen de periode van drie jaar na het ontstaan van de douaneschuld.<br />

Het derde onderdeel van het tweede middel komt in zoverre dan ook gegrond voor.<br />

Besluit: VERNIETIGING van het arrest in zoverre het oordeelt dat de vordering van de<br />

eiser verjaard is.<br />

ARREST<br />

(A.R. C.07.<strong>01</strong>88.N)<br />

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF<br />

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 27 juni 2006 gewezen door<br />

het Hof van Beroep te Antwerpen.<br />

Raadsheer Eric Stassijns heeft verslag uitgebracht.<br />

Advocaat-generaal Dirk Thijs heeft geconcludeerd.<br />

II. FEITEN<br />

Uit het bestreden arrest blijken de volgende relevante feiten:<br />

1. De verweerster deed in 1992, met T1-documenten, aangifte van een aantal<br />

zendingen melkpoeder, als niet-communautaire goederen met het oog op extern<br />

communautair douanevervoer.<br />

2. Uit een proces-verbaal opgesteld door de administratie der douane en<br />

accijnzen op 29 november 1994, bleek dat een aantal van de door de verweerster<br />

aangegeven zendingen niet geldig aan het kantoor van bestemming was aangebracht<br />

en dat de T1-documenten niet werden aangezuiverd. De zendingen<br />

zouden aan de doorvoer onttrokken zijn en door sluikvervoer in België aangeleverd<br />

en in verbruik zijn gesteld.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!