AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Nr. 78 - 30.1.09 HOF VAN CASSATIE 311<br />
zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke<br />
instantie.<br />
Hoewel deze verdragsrechtelijke bepaling aldus niet alleen van toepassing is op de<br />
procedure ten gronde, maar ook op de gebeurlijke procedure tot uitvoering van deze of<br />
gene veroordeling, kan ze niet worden toegepast wanneer de betrokkene die er zich op<br />
beroept, zelf gerechtigd was om de bewuste veroordeling - binnen een redelijke termijn -<br />
uit te voeren.<br />
Te dezen staat vast dat de verweerder veroordeeld was tot het herstel door het arrest<br />
van 18 februari 1987, zodat hij zelf tot de uitvoering van deze beslissing was gehouden.<br />
In die context kon dan ook niet wettig worden geoordeeld dat de eiser de in artikel 6.1<br />
van het EVRM bedoelde "redelijke termijn" zou hebben geschonden, nu de termijn die<br />
verstreek alvorens de uitvoering op verzoek van de eiser, als overheid, werd benaarstigd,<br />
geen inbreuk kon inhouden op de procedurele situatie van de verweerder, die immers zelf<br />
gerechtigd en zelfs verplicht was om zelf tot de uitvoering over te gaan. M.b.t. de uitvoering<br />
van de in het arrest van 18 februari 1987 bevolen herstelmaatregel kan de verweerder<br />
dan ook niet worden beschouwd als de titularis van een recht dat niet binnen een redelijke<br />
termijn werd gehonoreerd.<br />
Hieruit volgt dat de appelrechters dan ook artikel 6.1 van het Europees Verdrag tot<br />
Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend te<br />
Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955, schenden.<br />
1.2. Dienaangaande merkt het hof van beroep, in navolging van de beslagrechter in het<br />
beroepen vonnis, evenmin wettig op dat de verweerder zich kon beperken tot een<br />
"passieve houding" en geen "positieve verplichting" had om mee te werken aan een loyale<br />
uitvoering van de desbetreffende veroordeling op grond van de bedenking dat er ten voordele<br />
van de eiser, als overheid, een dwangsom aan de veroordeling werd gekoppeld en het<br />
bestuur in het bewuste arrest voorts tot ambtshalve uitvoering in de plaats van de<br />
verweerder werd gemachtigd.<br />
De door de strafrechter overeenkomstig artikel 149 van het decreet van 18 mei 1999<br />
opgelegde herstelmaatregel (voorheen artikel 68 van het op 22 oktober 1996 gecoördineerde<br />
decreet betreffende de ruimtelijke ordening en nog eerder artikel 65 van de wet<br />
van 29 maart 1962) verplicht de veroordeelde immers wel degelijk zelf tot uitvoering van<br />
dit herstel, zonder dat hieraan afbreuk wordt gedaan door de omstandigheid dat er ten<br />
voordele van het bestuur een dwangsom aan de veroordeling werd gekoppeld, noch door<br />
de omstandigheid dat het bestuur gemachtigd werd tot ambtshalve uitvoering van het<br />
herstel bij toepassing van artikel 153 van het decreet van 18 mei 1999 mocht de veroordeelde,<br />
te dezen de verweerder, in gebreke blijven (voorheen artikel 68 van het op 22<br />
oktober 1996 gecoördineerde decreet betreffende de ruimtelijke ordening en nog eerder<br />
artikel 65 van de wet van 29 maart 1962).<br />
Hieruit volgt dat de appelrechters door te oordelen dat de verweerder zich kon "vergenoegen<br />
met een passieve houding", de artikelen 149 en 153 van het decreet van 18 mei<br />
1999 "houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening", zoals van toepassing voor de<br />
wijzigingen door het decreet van 4 juni 2003, en voor zoveel als nodig tevens artikel 65<br />
van de wet van 29 maart 1962 "houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van<br />
de stedenbouw" en artikel 68 van het op 22 oktober 1996 gecoördineerde decreet betreffende<br />
de ruimtelijke ordening, schenden.<br />
Het hof van beroep stoelt zijn beslissing in dit verband bovendien ook op tegenstrijdige<br />
redenen, die met een afwezigheid van motieven moet worden gelijkgesteld, nu, enerzijds,<br />
wordt geoordeeld dat de verweerder "zelf een uitvoeringsplicht (had)" (p. 4 in fine van het<br />
bestreden arrest) en, anderzijds, wordt geoordeeld dat verweerder zich kon "vergenoegen<br />
met een passieve houding" (p. 5 van het bestreden arrest). Hieruit volgt dat de bestreden