AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Nr. 58 - 22.1.09 HOF VAN CASSATIE 235<br />
de vereisten bestond met name hierin dat de inschrijver, op het ogenblik van de registratieaanvraag,<br />
geen achterstallige bedragen verschuldigd mocht zijn aan belastingen, aan<br />
bijdragen te innen door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of aan bijdragen te innen<br />
door of voor rekening van de Fondsen voor bestaanszekerheid. Hij moest daarenboven<br />
voldoende financiële, administratieve en technische middelen hebben om het naleven van<br />
fiscale en sociale verplichtingen te waarborgen. De registratiecommissie deed uitspraak<br />
over de regelmatig ingediende aanvragen tot registratie; geen enkele termijn werd haar<br />
daarvoor opgelegd. De registratieprocedure gaf de Belgische administratie bijgevolg de<br />
mogelijkheid om zich ervan te verzekeren dat de aannemer over voldoende financiële,<br />
administratieve en technische middelen beschikte om het naleven van zijn fiscale en<br />
sociale verplichtingen te waarborgen, zodat de inhoudingen en sancties die bepaald<br />
werden in het oude artikel 299bis van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en<br />
artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969, niet verantwoord waren. De Duitse attesten<br />
volstonden niet om deze waarborg te bieden.<br />
Volgens artikel 26 van de Richtlijn moesten de aanbestedende diensten, om zich te<br />
verzekeren van de financiële en economische draagkracht van de aannemer, in de aankondiging<br />
of in de uitnodiging tot inschrijving de referentie of referenties aangeven die zij<br />
tussen de door die bepaling voorgestelde referenties gekozen hadden, evenals de andere<br />
bewijsstukken die zij wensten te verkrijgen en die zij dus zelf dienden te bepalen. Indien<br />
de aannemer om gegronde redenen niet in staat was de door de aanbestedende dienst<br />
gevraagde referenties over te leggen, dan bood die bepaling hem de mogelijkheid om zijn<br />
economische en financiële draagkracht aan te tonen met andere documenten die de aanbestedende<br />
dienst geschikt achtte. De aanbestedende dienst kon hem daarenboven vragen de<br />
overgelegde verklaringen en documenten aan te vullen of te verduidelijken (artikel 27).<br />
Artikel 29.4, ten slotte, bepaalde dat, 'voor de inschrijving van aannemers uit andere<br />
Lid-Staten op een officiële lijst, geen andere bewijzen en verklaringen kunnen worden<br />
verlangd dan van nationale aannemers en in geen geval andere dan die welke in de artikelen<br />
24 tot en met 27 zijn vermeld'.<br />
De richtlijn verzette zich dus niet tegen de registratieplicht. Het hof (van beroep) stelt<br />
voor het overige vast dat de (eiseressen) hun registraties verkregen hebben, zonder dat zij<br />
betoogd hebben dat zij moesten voldoen aan voorwaarden die tegen de richtlijn<br />
indruisten.<br />
De prejudiciële vragen hebben geen belang.<br />
Voor de vermeende schending van de artikelen 49 en 50 van het E.E.G.-Verdrag<br />
beroepen de (eiseressen) zich op het arrest dat het Hof van <strong>Justitie</strong> op 9 november 2006<br />
heeft uitgesproken in de zaak C-443/04, waarover de partijen een mondeling debat hebben<br />
gevoerd op de pleitzittingen.<br />
Dit arrest betreft de overeenstemming, met het Verdrag, van de artikelen 402 en 403<br />
van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, die het oude artikel 299bis van het<br />
Wetboek van de Inkomstenbelastingen vervangen hebben, en die bepaalden dat de<br />
inschrijver die een beroep doet op een niet geregistreerde onderaannemer, aansprakelijk is<br />
voor de betaling van zijn belastingschuld tot beloop van 35 pct. van de totaalprijs van de<br />
werken en voor de verplichtingen, voor de opdrachtgever, ten aanzien van zijn niet registreerde<br />
aannemer, en voor de aannemer, ten aanzien van zijn onderaannemer, om inhoudingen<br />
ten gunste van de Belgische administratie te verrichten.<br />
De Commissie oordeelde dat de inhoudingsplicht en de hoofdelijke aansprakelijkheid<br />
de vrijheid van dienstverrichting beperkten en maakte de zaak aanhangig bij het Hof van<br />
<strong>Justitie</strong>.<br />
Het arrest omschrijft het voorwerp van het beroep en wijst allereerst op het volgende :<br />
'De Belgische regering betwist de door de Commissie gekozen benadering en stelt dat