AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
76 HOF VAN CASSATIE 9.1.09 - Nr. 19<br />
navordering van de schuld kan uitgevoerd worden 9 .<br />
Het arrest van 8 november 2005 stipuleert dienaangaande: “Overwegende dat de eiseres<br />
aanvoert dat de tekst zo moet begrepen worden dat ‘niet in staat waren het juiste bedrag<br />
van de wettelijk verschuldigde rechten vast te stellen’ slaat op de onmogelijkheid om dit<br />
bedrag vast te stellen binnen die periode van drie jaar en dat hij onmogelijk kan inhouden<br />
dat het louter bestaan van een strafrechterlijke invorderingsprocedure, zonder dat wordt<br />
aangetoond dat de douaneautoriteiten de betrokken douanebedragen niet konden<br />
berekenen, volstaat om af te wijken van artikel 221, lid 1, CDW; Overwegende dat<br />
evenwel het oorspronkelijke artikel 221, lid 3, in fine, evenals als het nieuwe artikel 221,<br />
lid 4, CDW, duidelijk zijn; Dat het onderdeel in zoverre faalt naar recht. Overwegende dat<br />
het arrest onaantastbaar vaststelt dat strafbare handelingen werden gepleegd; dat het ook<br />
oordeelt dat de mededeling van het bedrag van de douaneschuld, op de wijze en in de<br />
omstandigheden die het arrest vermeldt, niet laattijdig is geschied; dat het arrest hiermede<br />
zijn beslissing naar recht verantwoordt.”<br />
Derwijze kan iedere temporele limitering of relatering van de vaststelling van de<br />
strafrechtelijk vervolgbare handeling aan de driejarige termijn rechtens onmogelijk<br />
verantwoord geacht worden. Als dusdanig mag inderdaad geenszins aangenomen worden<br />
dat de dubbele voorwaarde bepaald in artikel 3, lid 1 EG-Verordening nr. 1697/79,<br />
begrensd zou worden door enige termijn.<br />
12. Met arrest van 17 juni 2005 besliste de Nederlandse Hoge Raad in identieke zin.<br />
Met betrekking tot het aanvankelijke artikel 221.3 CDW werd op expliciete wijze het<br />
volgende geponeerd: “3.3.2. Naar niet voor redelijke twijfel vatbaar is, ziet deze laatste<br />
bepaling, anders dan waarvan de klacht uitgaat, niet op een situatie waarin de<br />
douaneautoriteiten aanvankelijk ingevolge een strafrechtelijk vervolgbare handeling niet<br />
in staat waren het bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten vast te stellen, maar<br />
nadien, binnen de in de eerste volzin van artikel 221, lid 3, van het CDW bedoelde<br />
termijn, op grond van inmiddels beschikbaar gekomen gegevens, wel in staat waren dat<br />
bedrag vast te stellen maar dit bedrag niet binnen die termijn hebben geboekt en<br />
medegedeeld (vergelijk Hof van <strong>Justitie</strong> van de Europese Gemeenschappen van 26<br />
november 1998, Covita AVE, nr. C-370/96, Jurispr. 1998, blz. I-07711).”<br />
In dezelfde zaak verwoordde advocaat-generaal één en ander als volgt: “5.4.6. Zoals<br />
hiervoor reeds uiteengezet was de genoemde regeling oorspronkelijk opgenomen in<br />
Verordening 1697/79. In deze verordening is de ‘reguliere’ termijn voor navordering<br />
opgenomen in artikel 2, en de verlengde termijn in artikel 3. De opname van de ‘reguliere’<br />
en de ‘verlengde’ navorderingstermijn in afzonderlijke artikelen geeft dan ook een<br />
duidelijker beeld van de bedoeling van de communautaire wetgever: (i) de navorderingstermijn<br />
is drie jaar; (ii) in geval van strafrechtelijk vervolgbare handelingen die er toe<br />
hebben geleid dat [...], geldt deze reguliere termijn niet. Een direct verband tussen het niet<br />
kunnen vaststellen van de verschuldigdheid en de ‘reguliere’ termijn van navordering<br />
(artikel 2) valt in artikel 3 in het geheel niet te onderkennen. Dit komt ook overeen met<br />
hetgeen hieromtrent in de considerans van Verordening 1697/79 is vermeld: ‘dat deze<br />
beperking op het optreden van de bevoegde autoriteiten evenwel niet kan gelden wanneer<br />
een strafrechtelijk vervolgbare handeling er de oorzaak van was dat de bevoegde autoriteiten<br />
bij de vrijmaking van de goederen niet het juiste bedrag van de rechten bij invoer of<br />
uitvoer konden vaststellen.’ […] 5.4.7. Uit niets blijkt dat de communautaire wetgever bij<br />
vaststelling van het CDW (met name artikel 221) een andere doelstelling ten grondslag<br />
heeft willen leggen aan de communautaire regeling met betrekking tot de<br />
navorderingstermijn. Sterker nog, de redactionele wijziging van artikel 221 CDW per 12<br />
9 Volledigheidshalve weze gepreciseerd dat het Hof nopens de draagwijdte van de vigerende artikelen<br />
217 en 221 CDW prejudiciële vraagstellingen richtte aan het Hof van <strong>Justitie</strong> bij wege van<br />
arresten van 26 feb.2008 (P.06.1518.N, P.07.0747.N en P.07.1543.N) en 22 mei 2008 (C.07.<strong>01</strong>72.N).