02.05.2013 Views

AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie

AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie

AC 01 2009 (PDF, 1.76 MB) - Federale Overheidsdienst Justitie

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

74 HOF VAN CASSATIE 9.1.09 - Nr. 19<br />

feitelijkheden van sluikinvoer of sluikuitvoer. In die situaties is immers geen sprake van<br />

enige regelmatige douaneaangifte of latere dedouanering. Bovendien blijkt uit de lezing<br />

van artikel 3 EG-Verordening nr. 1697/79 onmiskenbaar dat deze uitzonderingsregel<br />

eveneens opgaat in het geval van een toestand alwaar een al dan niet regelmatige<br />

douaneaangifte ingediend werd, maar waar geen regelmatige beëindiging van de<br />

douaneregeling tot stand gekomen is. Enerzijds betreft dit onloochenbaar een<br />

strafrechtelijk vervolgbare handeling, anderzijds kan uit een onttrekking aan het<br />

douanetoezicht niet anders dan de onmogelijkheid afgeleid worden dat de<br />

controlediensten het precieze bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten op empirische<br />

wijze zouden kunnen vaststellen of verifiëren. De loutere aanwezigheid van een<br />

aanvankelijke douaneaangifte maakt de toepassing van artikel 3 EG-Verordening nr.<br />

1697/79 dan ook geenszins onmogelijk.<br />

8. In de voorliggende zaak werd door de Belgische douaneautoriteiten vastgesteld dat<br />

een aantal zendingen van het melkpoeder niet aan het kantoor van bestemming<br />

aangeboden bleken te zijn, zodat de T1-documenten niet aangezuiverd werden en de<br />

zendingen aan de doorvoer onttrokken werden. Deze feiten betreffen duidelijk<br />

strafrechtelijk vervolgbare handelingen, vermits deze naar Belgisch recht strafbaar gesteld<br />

worden krachtens respectievelijk artikel 257, §1 AWDA en artikel 257, §3 AWDA.<br />

Bovendien blijkt onder meer uit de verbalisering van 29 november 1994 dat het op dat<br />

ogenblik, i.e. na de wederrechtelijke onttrekking van de zendingen en de vermoedelijke<br />

ingebruikstellingen zonder dedouanering, niet langer mogelijk was het juiste bedrag van<br />

de wettelijk verschuldigde invoerrechten vast te stellen. Nu overeenkomstig de initiële<br />

aangifte van de verweerster de verschuldigde rechten beweerdelijk nihil waren, kan de<br />

onttrekking aan het douanetoezicht niet anders geapprecieerd worden dan als een tot stand<br />

gebrachte onmogelijkheid voor de inspectiediensten om de juiste douanerechten van het<br />

kwestieuze transport te verifiëren. Aan de dubbele voorwaarde van artikel 3 EG-<br />

Verordening nr. 1697/79 is in casu dan ook voldaan.<br />

Dienvolgens is deze uitzonderingsbepaling ten volle van toepassing en moet op grond<br />

van het tweede lid van artikel 3 de navordering dan ook geschieden overeenkomstig de<br />

internrechtelijke termijnen. Naar Belgisch recht moet hiertoe de verjaringstermijn bepaald<br />

in artikel 2262 BW geëerbiedigd worden.<br />

9. Het bestreden arrest benadrukt dat de uitzonderingsbepaling van artikel 3 EG-<br />

Verordening nr. 1697/79 beperkend geïnterpreteerd moet worden. In die context had de<br />

eiser, nu deze zelf aangeeft tot boeking overgegaan te zijn op 1 september 1994 en nu de<br />

kwestieuze schulden ontstaan zijn in 1992, binnen de periode van drie jaar de vereiste<br />

mededeling aan de schuldenaar moeten voldoen, daar het precieze bedrag van de<br />

verschuldigde rechten berekend kon worden. Aangezien deze kennisgeving in casu slechts<br />

plaatsgevonden heeft nadat meer dan drie jaren verstreken zijn, zou de eiser zich, naar het<br />

oordeel van de appelrechter, niet kunnen beroepen op de voornoemde uitzonderingsregel.<br />

In dergelijke gedachtengang wordt de toepassing van de uitzonderingsbepaling van artikel<br />

3 EG-Verordening nr. 1697/79 niet langer mogelijk gemaakt wanneer het juiste bedrag<br />

van de verschuldigde rechten vastgesteld kan worden binnen de driejarige termijn en dit<br />

binnen deze termijn niet ter kennis gebracht wordt van de betrokken schuldenaar. Het<br />

bestreden arrest leidt uit de door de eiser beweerde boeking van 1 september 1994 af dat<br />

deze in staat was het juiste bedrag aan douanerechten te becijferen binnen een termijn van<br />

drie jaar na het ontstaan van deze schuld. Nochtans wordt deze boeking niet aanvaard als<br />

een boeking in de betekenis van artikel 2.1, lid 2 EG-Verordening nr. 1697/79. Uit stuk 29<br />

van het stukkenbundel van de eiser blijkt dit immers niet meer te zijn dan een ‘globaal<br />

overzicht-boekhouding der vastgestelde rechten’, gedateerd op 11 mei 2000, zonder<br />

vermelding van de naam van de verweerster of het van het verschuldigde bedrag (cfr.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!